In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende, een eenmanszaak die logistieke dienstverlening en bedrijfsadviezen aanbiedt, is opgelegd. De naheffingsaanslag betreft een bedrag van € 21.259 over het tijdvak van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009, alsook een boete van 100 procent en heffingsrente. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd na bezwaar, waarop belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank heeft de boetebeschikking vernietigd, maar de naheffingsaanslag en de teruggaafbeschikking gehandhaafd, en de Inspecteur opgedragen het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
Belanghebbende ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 mei 2013 was de Inspecteur aanwezig, maar belanghebbende verscheen niet. De rechtbank had overwogen dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op aftrek van voorbelasting en dat de verleggingsregeling niet van toepassing was. Het Hof bevestigde deze bevindingen en oordeelde dat de Inspecteur terecht de naheffingsaanslag had opgelegd. Belanghebbende had geen feiten of omstandigheden aangedragen die de conclusie rechtvaardigden dat er sprake was van een verlegging van de omzetbelasting.
Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De beslissing werd op 21 juni 2013 in het openbaar uitgesproken, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.