In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een verwijzing na een arrest van de Hoge Raad van 27 januari 2012. De belanghebbende, [X] te [Z], had bezwaar gemaakt tegen navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting over de jaren 1992 tot en met 1998, alsook over de jaren 1999 en 2000, waarbij boeten van 100 procent waren opgelegd. De Inspecteur had de navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen gehandhaafd, maar het Gerechtshof Amsterdam had in een eerdere uitspraak van 10 februari 2011 deze uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de boeten verminderd.
De Hoge Raad heeft het beroep van de belanghebbende in cassatie gegrond verklaard en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 februari 2013 heeft de Inspecteur aangegeven dat hij niet in staat was het bewijs te leveren dat naar maatstaven van boeterecht van hem werd verlangd. Hierdoor heeft hij zich verenigd met het standpunt van de belanghebbende dat de verhogingen en boeten moesten vervallen.
Het Gerechtshof heeft geoordeeld dat het beroep van de belanghebbende gegrond is en heeft de uitspraken van de Inspecteur vernietigd. De navorderingsaanslagen zijn verminderd, de verhogingen zijn vervallen en de boetebeschikkingen zijn vernietigd. Tevens is de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 708. De uitspraak is op 26 april 2013 in het openbaar uitgesproken, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.