In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de Universiteit van Amsterdam (UvA) inzake een vordering tot schadevergoeding. De appellant, vertegenwoordigd door mr. Th. A. Velo, stelt dat de UvA haar zorgplicht heeft geschonden, wat heeft geleid tot gezondheidsklachten. Het hof verwijst naar een eerder tussenarrest van 17 januari 2012, waarin het hof had bepaald dat er een comparitie van partijen zou plaatsvinden om inlichtingen in te winnen en een minnelijke regeling te beproeven. Deze comparitie ging echter niet door, en de zaak werd pro forma aangehouden.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd voor het causaal verband tussen het handelen van de UvA en zijn gezondheidsklachten. Het hof heeft de appellant in de gelegenheid gesteld om relevante medische stukken over te leggen, maar constateert dat hij hierin tekort is geschoten. De appellant heeft niet de gevraagde medische rapportages en andere relevante documenten ingediend, wat volgens het hof zijn vordering ondermijnt.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de vordering van de appellant moet worden afgewezen, omdat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor het causaal verband tussen de vermeende onrechtmatige daad van de UvA en zijn gezondheidsschade. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2006, waarin de vordering van de appellant ook al was afgewezen. De appellant wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in appel en cassatie.