In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd in de PI Rotterdam, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor poging tot zware mishandeling. De verdachte had op 19 maart 2012 in 's-Gravenhage met een mes gezwaaid naar een persoon genaamd [benadeelde partij], waarbij hij deze in het bovenlichaam raakte. De advocaat-generaal vorderde een zwaardere straf van vijf maanden gevangenisstraf, maar het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling en verwierp het beroep op noodweerexces.
Het hof oordeelde dat de verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging had overschreden. De situatie waarin de verdachte zich bevond, waarbij hij werd aangevallen door de benadeelde partij en een medeverdachte, rechtvaardigde niet het gebruik van een mes. Het hof heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren werd verricht. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.