ECLI:NL:GHDHA:2013:3212

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2013
Publicatiedatum
16 augustus 2013
Zaaknummer
200.097.325-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht en bevoegdheid voorzieningenrechter in kort geding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding tussen Alres Products B.V. en DeF, een Poolse onderneming. Alres heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin deze zich onbevoegd verklaarde om van de vordering van Alres kennis te nemen. De vordering van Alres betreft een voorschot op schadevergoeding en andere vorderingen die voortvloeien uit een geschil over leveringen en betalingen tussen de partijen. Alres stelt dat DeF onrechtmatig heeft gehandeld door klanten van Alres rechtstreeks te beleveren en de betalingscondities eenzijdig te wijzigen.

Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de EEX-Verordening van toepassing is. Het hof heeft de bevoegdheid van de voorzieningenrechter beoordeeld aan de hand van de EEX-Verordening en de nationale wetgeving. Het hof oordeelt dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van de EEX-Verordening. De vordering van Alres kan niet worden aangemerkt als een voorlopige maatregel in de zin van de EEX-Verordening, omdat de gevorderde maatregel niet beperkt is tot vermogensbestanddelen die zich binnen de territoriale bevoegdheid van de Nederlandse rechter bevinden.

Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en wijst de vordering van Alres af. Alres wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.097.325/01
Rolnummer rechtbank : 388012/KG ZA 11-880

arrest d.d. 23 april 2013

inzake

Alres Products B.V.,

gevestigd te Amerongen,
appellante,
hierna te noemen: Alres,
advocaat: mr. B. Besseling te Amersfoort,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats], Polen,
handelend onder de naam
[…] DeF,
tevens handelend onder de naam
Firma DeF,
gevestigd te Zagórz, Polen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: DeF,
advocaat: mr. B.C. Doolaart te Barendrecht.

Het geding

Bij exploot van 15 november 2011 is Alres in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 19 oktober 2011, gewezen tussen Alres als eiseres en DeF als gedaagde. Bij dat exploot heeft Alres, onder overlegging van producties, één grief tegen het vonnis aangevoerd, die door DeF bij memorie van antwoord is bestreden. DeF heeft daarbij tevens producties overgelegd.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep

1.
Het hof verwijst voor wat betreft de inhoud van de grief naar het hierboven genoemde appelexploot.
2.
De door de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis onder 2. vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan. Het betreft de navolgende feiten.
2.1.
Tussen Alres en DeF heeft een samenwerking bestaan. Deze bestond uit het door Alres gedurende 17 jaar van DeF afnemen van posters en schildersdoeken.
2.2.
Alres is een groothandel in kunstnijverheids-, huishoudelijke en doe-het-zelf artikelen.
2.3.
DeF produceert schilderstoebehoren en ingelijste posters. DeF maakte private label producten met de (merk)naam van de desbetreffende klanten op het product.
2.4.
Alres leverde voor de werkzaamheden door DeF posters, linnen en katoen- en polyesterdoeken aan DeF.
2.5.
DeF heeft de leveringen van posters aan Alres opgeschort na een geschil over de betaling door Alres aan hem van een bedrag van € 368.364,81.
2.6.
Bij brief van 28 augustus 2009 heeft Alres DeF aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 2.982.699,81.
2.7.
Ter verzekering van verhaal van haar vordering heeft Alres op 9 september 2011 ten laste van DeF conservatoir derdenbeslag gelegd onder ColArt B.V. te Rotterdam.
2.8.
DeF heeft tegen Alres een procedure in Polen aangespannen.
3.
Alres vordert in deze kort geding procedure (samengevat):
primair:
DeF te veroordelen tot betaling van een voorschot op de geleden en te lijden schade zoals in hoofdsom begroot op € 2.982.699,81 met wettelijke rente;
subsidiair:
DeF te veroordelen tot betaling van de voorraad ad € 444.955,58, alsmede het bedrag aan schadevergoeding voor gederfde winst in goede justitie te bepalen met rente en kosten;
meer subsidiair:
DeF te veroordelen tot betaling van het bedrag van de voorraad begroot op € 444.955,58 met rente en kosten;
meest subsidiair:
DeF te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan Alres van een door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag;
in alle gevallen:
DeF te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen de kosten van het beslag.
4.
Alres heeft aan haar vordering - kort gezegd – het volgende ten grondslag gelegd. Zij lijdt schade, hoofdzakelijk bestaande uit winstderving door misgelopen inkomsten en gemiste kansen, vanwege het “wegkapen” van klanten en het rechtstreeks beleveren van klanten van Alres door DeF. Het onrechtmatig handelen van DeF bestaat ook uit het eenzijdig per direct wijzigen van de betalingscondities. Voorts lijdt Alres schade door het verlies van voorraad welke zich onder eigendomsbehoud bij DeF bevond en ondanks herhaaldelijk verzoek nimmer aan Alres is geretourneerd.
5.
DeF heeft in kort geding verweer gevoerd tegen de vordering van Alres en daarbij tevens de internationale rechtsmacht van de voorzieningenrechter betwist.
6.
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaard om van de vordering van Alres kennis te nemen. Hiertegen richt zich de grief van Alres die ertoe strekt dat de voorzieningenrechter tot het oordeel had moeten komen dat hij bevoegd is om van de vordering van Alres kennis te nemen zowel krachtens art. 31 EEX-Verordening als ingevolge art. 13 Rv.
7.
Het hof oordeelt als volgt. In het onderhavige geval is de EEX-Verordening van toepassing. Binnen de grenzen van het materiële en formele toepassingsgebied is de in deze verordening vervatte bevoegdheidsregeling dwingend en uitputtend.
8.
Binnen het kader van de EEX-Verordening kan bevoegdheid om voorlopige of bewarende maatregelen te gelasten worden aangenomen langs twee wegen: (i) een rechter die op grond van de artikelen 2 en 5 tot en met 24 EEX-Verordening bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen, is ook bevoegd de nodige voorlopige of bewarende maatregelen te gelasten; alsdan gelden er geen nadere voorwaarden; (ii) indien een rechter niet bevoegd is kennis te nemen van het bodemgeschil, kan hij op grond van art. 31 EEX-Verordening voorlopige of bewarende maatregelen gelasten, mits het maatregelen betreft die kunnen worden bevolen krachtens zijn nationale wetgeving; in dat verband gelden blijkens de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie nadere voorwaarden.
9.
De grief lijkt zich te beperken tot de vraag of bevoegdheid kan worden aangenomen op grond van art. 31 EEX-Verordening. Niettemin zal het hof ook onderzoeken of via de eerstgenoemde weg bevoegdheid kan worden aangenomen. De appelrechter dient de bestreden uitspraak immers ambtshalve te toetsen aan de regels van internationaal bevoegdheidsrecht, ook indien de vraag of de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is, buiten de grenzen van het door de appelgrieven ontsloten gebied van de rechtsstrijd in hoger beroep valt.
10.
In het kader van de eerstgenoemde weg zijn onvoldoende feiten gesteld of gebleken om bevoegdheid te kunnen baseren op de bevoegdheidsgronden in art. 5 sub 1 en sub 3. Aan andere (bodem)bevoegdheidsgronden kan evenmin bevoegdheid worden ontleend.
11.
In het kader van de tweede weg (art. 31 EEX-Verordening) overweegt het hof als volgt. Voor het gelasten van voorlopige of bewarende maatregelen op grond van deze bepaling is - de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie in aanmerking nemende - vereist (a) dat het gaat om een ‘voorlopige of bewarende maatregel’ in de zin van deze bepaling, (b) dat wordt voldaan aan het zogeheten ‘reële band-vereiste’, en (c) dat de maatregel moet kunnen worden bevolen krachtens het nationale recht van de aangezochte rechter, en (dus ook) dat deze rechter bevoegd is op grond van de bevoegdheidsregels van zijn nationale recht.
12.
In de onderhavige zaak biedt art. 31 EEX-Verordening geen soelaas, reeds omdat niet is voldaan aan voorwaarde (c). De Nederlandse rechter kan immers i.c. geen bevoegdheid ontlenen aan de bevoegdheidsregels van zijn nationale recht (zie ook hetgeen is overwogen in rov. 10). Ook aan art. 767 Rv kan geen bevoegdheid worden ontleend: die bepaling kan alleen bevoegdheid voor de hoofdvordering verschaffen, (onder meer) indien niet langs andere weg een executoriale titel in Nederland kan worden verkregen. In de onderhavige zaak mist deze bepaling toepassing, nu Alres ter zake van haar vordering bij de Poolse rechter (die bevoegd is op grond van art. 2 EEX-Verordening) een beslissing kan verkrijgen die op grond van deze verordening in Nederland kan worden erkend en ten uitvoer gelegd (zie ook rov. 4.5 van het bestreden vonnis).
13.
Daar komt nog bij dat ook niet is voldaan aan voorwaarde (a), reeds om de volgende reden. De betaling van een voorschot op een contractuele tegenprestatie kan alleen worden aangemerkt als een voorlopige maatregel in de zin van art. 31 EEX-Verordening indien (onder meer) de gevorderde maatregel slechts betrekking heeft op bepaalde vermogensbestanddelen van de verweerder die zich in de territoriale-bevoegdheidssfeer van de aangezochte rechter (zullen) bevinden, aldus HvJ EG 17 november 1998, zaak C-391/95, NJ 1999, 339 (Van Uden Maritime/Deco-Line). Naar het oordeel van het hof impliceert dat dat (aannemelijk moet zijn dat) het gehele bedrag waarvan de betaling als voorlopige voorziening wordt gevorderd, in het land van de aangezochte rechter moet kunnen worden verhaald. Dat is in het onderhavige geval niet gebleken of aannemelijk geworden. Alres heeft op 9 september 2011 ten laste van DeF conservatoir derdenbeslag doen leggen onder ColArt B.V. te Rotterdam, maar dit beslag is beperkt tot een bedrag van omstreeks € 80.000,-. De vordering van Alres in dit kort geding is daarentegen (in al haar onderdelen) niet beperkt tot uitsluitend (de waarde van) dit vermogensbestanddeel, maar heeft in algemene zin betrekking op een niet nader bepaald voorschot op de diverse posten als hierboven in rov. 3 samengevat.
14.
Op grond van al het voorgaande kan de grief niet slagen en zal het bestreden vonnis in kort geding onder aanvulling van gronden worden bekrachtigd.
15.
Het bewijsaanbod van Alres wordt gepasseerd, omdat dit kort geding zich niet leent voor bewijsvoering als daarin bedoeld, en het bewijsaanbod bovendien niet is betrokken op toereikend geconcretiseerde stellingen die, indien bewezen, tot andere oordelen aanleiding zouden geven.
16.
Alres zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.

De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt Alres in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van DeF begroot op € 1.475,-aan verschotten (griffierecht) en € 4.580,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Verbeek, S.J. Schaafsma en L. Reurich, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2013 in aanwezigheid van de griffier.