2.In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter een aantal feiten vastgesteld. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat die feiten tussen partijen vast staan. Het hof zal (mede) van die feiten uitgaan. Samengevat gaat het om het volgende.
- [de werkgever] is een kleine onderneming die zich ondermeer bezighoudt met het verrichten
van gas, water, cv, riolering, dak-, zink- en loodgieterswerkzaamheden.
- [de werknemer], geboren [in] 1973, is op 13 november 2006 (en niet op 13 november 2009,
zoals het vonnis abusievelijk vermeldt) bij [de werkgever] in dienst getreden in de functie van
monteur. Het laatst verdiende salaris bedroeg € 2.300,26 bruto per maand, excl. 8%
vakantietoeslag;
- aan het pand van de GGZ te Gouda dienden door [de werkgever] werkzaamheden uitgevoerd te
worden, bestaande uit het opnieuw beugelen van de riolering in de kruipruimte. In die
kruipruimte stond een laag(je) water van ongeveer 40 centimeter. [de werkgever] had [de werknemer]
opgedragen die werkzaamheden te verrichten, maar [de werknemer] heeft aangegeven die
werkzaamheden niet te willen uitvoeren. Naar aanleiding daarvan heeft [de werkgever], in de
persoon van haar directeur [X] (hierna: [X]), [de werknemer] op 11 september 2009 een brief
geschreven met als inhoud ondermeer:
“(…) Kort geleden hebt u een werk opdracht
geweigerd, riool werkzaamheden uit te voeren in Gouda. Deze werkzaamheden behoorde
bij uw werkzaamheden als loodgieter. Wij stellen u nogmaals in staat om alsnog deze
werkzaamheden uit te voeren. Maandagochtend[14 september 2009]
aan de zaak melden
en riool werkzaamheden alsnog uit te voeren in Gouda met uw collega’s. (…)”
- [de werknemer] heeft, ondanks de sommatie bij brief van 11 september 2009, op 14 september 2009
(wederom) geweigerd bedoelde arbeid in Gouda te verrichten, waarop [de werkgever] [de werknemer] die
zelfde dag op staande voet wegens werkweigering heeft ontslagen;
- bij brief van gelijke datum heeft [de werknemer] de nietigheid van het hen gegeven ontslag ingeroepen
en zich beschikbaar gehouden voor de bedongen arbeid;
- bij beschikking van 26 januari 2010 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst van
partijen “voorwaardelijk”ontbonden tegen 15 februari 2010 onder toekenning aan [de werknemer] van
een vergoeding van € 6.210,70 bruto;
- [de werkgever] heeft [de werknemer] vanaf 15 september 2009 geen salaris ca. meer betaald;
- [de werknemer] heeft tegen [de werkgever] een vordering in kort geding ingesteld strekkende tot
doorbetaling van loon en wedertewerkstelling; de voorzieningenrechter heeft bij vonnis
van 26 januari 2010 deze vorderingen afgewezen.