ECLI:NL:GHDHA:2013:3816

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
22-002482-11
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van afvaloverbrenging naar China

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een besloten vennootschap, was in eerste aanleg vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde, namelijk de illegale overbrenging van afvalstoffen naar China in strijd met de Verordening (EG) Nr. 1013/2006. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het heeft gekeken naar de tenlastelegging en de relevante Europese regelgeving omtrent afvaloverbrenging.

De tenlastelegging betrof handelingen die de verdachte zou hebben verricht in de periode van 25 augustus 2008 tot en met 22 oktober 2008, waarbij containers met afvalstoffen van Nederland naar China zouden zijn overgebracht zonder de vereiste documenten, waaronder een CCIC-certificaat. Het hof heeft vastgesteld dat China de invoer van bepaalde afvalstoffen had verboden, maar dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij de ten laste gelegde handelingen had verricht. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte in strijd met de Europese regelgeving had gehandeld.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke bewijsvoering in zaken die betrekking hebben op milieuwetgeving en de overbrenging van afvalstoffen, en bevestigt dat de verdachte niet kan worden veroordeeld zonder wettig en overtuigend bewijs van schuld.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002482-11
Parketnummer: 10-994501-10
Datum uitspraak: 13 september 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Rotterdam van 12 mei 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
De besloten vennootschap
[verdachte],
[adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 30 augustus 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode 25 augustus 2008 tot en met 22 oktober 2008 te Rotterdam en/of te Kampen, althans in Nederland, in elk geval binnen het grondgebied van de Europese Gemeenschap,
tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
(een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub f van Verordening (EG) Nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen,
immers, was/waren zij en/of één of meer van haar mededader(s) doende zeven, in ieder geval één of meer, container(s) waarvan de inhoud bestond uit afvalstoffen te weten, (onder andere) een mengsel van resten en/of afvallen van ijzer en/of staal, in ieder geval oude metalen en metaallegeringen als genoemd onder code B1010 in Bijlage III van voornoemde Verordening,
over te brengen van Nederland naar China, terwijl China de invoer van die afvalstof(fen) had verboden, aangezien (de overbrenging van) die afvalstof(fen) niet vergezeld ging(en) van een CCIC-certificaat;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode 25 augustus 2008 tot en met 22 oktober 2008 te Rotterdam en/of te Kampen, althans in Nederland, in elk geval binnen het grondgebied van de Europese Gemeenschap,
tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
(een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub a en/of b van Verordening (EG) Nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen,
immers, was/waren zij en/of één of meer van haar mededader(s) doende zeven, in ieder geval één of meer, container(s) waarvan de inhoud bestond uit afvalstoffen, te weten, (onder andere) een mengsel van resten en/of afvallen van ijzer en/of staal en/of rubber en/of textiel en/of kunststof en/of aluminium en/of printplaten en/of draad en/of kabel en/of elektronische onderdelen en/of delen van (een) (koel)container(s) en/of delen van (een) trailer(s) en/of hout en/of radiateuren en/of purschuim, in ieder geval niet in Bijlage III onder één code ingedeelde afvalstoffen en/of niet in Bijlage III en/of III A onder één code ingedeelde mengsels van afvalstoffen e/of in Bijlage III B ingedeelde afvalstoffen, over te brengen van Nederland naar China,
terwijl die overbrenging geschiedde zonder een voorafgaande kennisgeving en/of schriftelijke toestemming van alle/de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig voornoemde Verordening;

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 20.000,- waarvan € 10.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Vrijspraken

Primair
Vast staat dat sprake is van uitvoer uit Nederland van een afvalstof in de zin van EG-verordening 1013/2006 naar een land, China, waarop het OESO-besluit niet van toepassing is (hierna: een niet-OESO land) met als doel een nuttige toepassing. Op deze uitvoer zijn de artikelen 36 en 37 van EG-verordening 1013/2006 van toepassing.
Artikel 36, eerste lid, van deze verordening bepaalt dat de uitvoer van afvalstoffen voor nuttige toepassing verboden is voor onder andere: “f) afvalstoffen waarvan het land van bestemming de invoer heeft verboden”.
Artikel 37 betreft afvalstoffen van bijlage III of IIIA waarvan de uitvoer niet reeds is verboden krachtens artikel 36. Met artikel 37 is geregeld dat de Commissie een schriftelijk verzoek – de Questionnaire – aan ieder niet-OESO land zendt, opdat ieder niet-OESO land schriftelijk bevestigt dat de afvalstoffen (met het oog op de nuttige toepassing in dat land) vanuit de Unie mogen worden uitgevoerd en voorts de controleprocedure in dat land aangeeft.
Als reactie op de Questionnaire zijn er voor de niet-OESO landen drie mogelijkheden:
a) een verbod,
b) een voorafgaande kennisgeving met schriftelijke toestemming zoals beschreven in artikel 35 van de EG Verordening en
c) geen controle in het land van bestemming.
China heeft voor B1010 voor wat betreft “Iron and steel scrap” en “Aluminium scrap” bevestigd dat het afval voor nuttige toepassing mag worden uitgevoerd naar China en daarbij antwoord c) (geen controle) aangevinkt. Zij heeft dus voor deze stoffen
nietaangegeven dat zij heeft gekozen voor een verbod; zij heeft wel bevestigd dat de afvalstoffen mogen worden uitgevoerd zonder dat de kennisgeving met schriftelijke toestemming zoals beschreven in artikel 35 van de EG Verordening 1013/2006 van toepassing is.
In antwoord op de Questionnaire heeft China voorts verklaard dat zij een eigen controleprocedure volgt. Deze (eigen) procedure brengt met zich dat voor invoer drie documenten vereist zijn, waaronder het Certificate for Pre-shipment Inspection of Recycling Scraps to China issued bij CCIC (hierna: het CCIC-certificaat). China heeft – bij het antwoord op de Questionnaire – geschreven dat het niet is toegestaan een lading afval die niet aan alle vereisten voldoet, te importeren. Zij heeft op die wijze dus aangegeven dat zij de invoer van afval zonder het CCIC-certificaat verbiedt.
De Commissie heeft na ontvangst van de antwoorden van de niet-OESO landen de EG‑verordening 1418/2007 vastgesteld (op basis van artikel 37, tweede lid van de EG‑verordening 1013/2006). In die verordening 1418/2007 zijn de antwoorden op de Questionnaire opgenomen. In die verordening heeft de Commissie - naast de kolommen a), b) en c) - in een kolom d) vermeld of er in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures worden gevolgd.
In deze EG‑verordening 1418/2007 is uit B1010 het “ijzer- en staalschroot” en het “aluminiumschroot” slechts in kolom d opgenomen en niet in de kolom met verboden stoffen (kolom a). De opname in kolom d en niet in kolom a, betekent dat er geen sprake is van een verbod als bedoeld in artikel 36 van de EG-verordening 1013/2006. De verdachte heeft met de haar verweten handelingen dat artikel niet overtreden. Dat er anderszins in strijd met één van de in artikel 2 onder 35 sub f van de EGverordening 2013/2006 is gehandeld is in dit geding niet gebleken.
Primair voorts en subsidiair (mengselvan resten en/of afvallen)
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de vertegenwoordiger van de verdachte bevestigd dat het “mixed metal scrap” (het in geding zijnde afval) afkomstig was uit de industrie, de bouw, van particulieren en van legervoertuigen. Dit laat de mogelijkheid open dat de door de VROM-inspectie aangetroffen “vreemde componenten” typisch waren voor het afval. Uit het proces-verbaal en de foto’s is op te maken dat er componenten in het afval aanwezig waren die op zichzelf geen “mixed metal scrap” zijn, maar niet in welke mate dat het geval was. Om de omvang van deze vervuiling vast te stellen ontbreekt in het dossier de benodigde informatie. Derhalve kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het afval geen “mixed metal scrap” betrof en dat sprake is van een mengsel van afvalstoffen waarvoor voor het overbrengen hiervan een voorafgaande kennisgeving en/of schriftelijke toestemming van de autoriteiten noodzakelijk was.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
vernietigthet vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
verklaart niet bewezendat de verdachte het
primair en subsidiairten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. Reinking, mr. G. Dulek-Schermers en mr. J.A. Hagen, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 september 2013.
Mr. J.A. Hagen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.