2.De verdere beoordeling van het hoger beroep
1. Op bladzijden 35 tot en met 38 van haar memorie van grieven heeft de vrouw haar primaire en subsidiaire vorderingen geformuleerd.
2. De man heeft de vorderingen van de vrouw gemotiveerd weersproken.
3. Uit de eerste grief van de vrouw volgt dat zij het niet eens is met de beslissing van de rechtbank dat zij niet heeft aangetoond dat de man met betrekking tot het pand te [plaatsnaam] aan de [adres]26 na 21 november 2002 huur heeft ontvangen.
4. Vanaf bladzijden 7 tot en met 16 van haar memorie van grieven gaat de vrouw in op het bewijs en de wijze waarop in haar visie het bewijs moet worden gewogen.
5. Met betrekking tot het bewijs stelt zij onder meer:
- Het gehele relaas van de broer van de man bevat evidente tegenstrijdigheden, als gevolg waarvan er aan de getuigenverklaring van [broer] geen waarde kan worden gehecht;
- De verklaring van de boekhouder van [de man] is – net zoals de verklaring van de broer van de man – volstrekt ongeloofwaardig en om die reden onhoudbaar. Beiden proberen op een vergeefse en krampachtige wijze te verdoezelen dat er wel degelijk huuropbrengsten door de man zijn genoten;
- De man speelt het spel mee van verdraaiingen en evidente tegenstrijdigheden. Er zijn geen afspraken met de belastingdienst Almelo gemaakt;
- Uit de verklaringen van de [getuige A] en [getuige B] blijkt dat de man huuropbrengsten heeft genoten.
6. Door de man wordt de juistheid en inhoud van de thans overgelegde verklaringen van [getuige A] (verklaring 30 januari 2010) en van [getuige B] ( verklaring 15 januari 2010) betwist. De verklaringen dateren beiden van vóór het vonnis waarvan beroep, terwijl de verklaringen niet eerder zijn overgelegd.
7. Het hof begrijpt uit het verweer van de man dat uit het bewijs volgt dat hij geen huuropbrengsten heeft ontvangen.
8. Het hof overweegt als volgt. De waardering van het bewijs is aan het oordeel van de rechter overgelaten, tenzij de wet anders bepaalt.
9. De heer [naam] (freelance boekhouder) heeft op 30 juni 2008 onder ede een getuigenverklaring afgelegd. Deze getuige heeft onder meer verklaard:
“In ongeveer 2000/2001 is de VOF opgeheven. De broer van [de man] heeft de zaak toen voortgezet als eenmanszaak en betaalde alle lasten van het pand. De hypotheekrente werd eerst aan [de man] betaald. Hij betaalde vervolgens aan de hypotheekverstrekker. Dit gebeurde zo omdat de hypotheek op naam van [de man] stond. Vanaf 2003 heeft [de man] de hypotheekrente rechtstreeks aan de hypotheekverstrekker betaald. De zaak [naam] of de broer van [de man] hebben naast de verschuldigde hypotheekrente nooit een vergoeding aan partij [de man] voor het pand betaald.”
10. De [broer] ( broer van de man) heeft op 17 maart 2008 onder ede een getuigenverklaring afgelegd. Deze getuige heeft onder meer verklaard:
“Het pand is toen formeel geleverd aan mijn broer. Vanaf 1995 heb ik alle lasten verbonden aan het pand betaald. Ik heb de hypotheeklasten betaald, het onderhoud en alle gemeentelijke belastingen. Ik heb nooit huur of een vergoeding voor het pand aan mijn broer betaald.”
11. Het hof hecht in dit geschil de meeste waarde aan de verklaring van de boekhouder. Op basis van deze verklaring in samenhang bezien met de verklaring van de broer van de man is het hof van oordeel dat de man geen huuropbrengsten heeft verkregen met betrekking tot het pand te [plaatsnaam]. Het door de vrouw aangevoerde bewijs doet daaraan niet af.
Omvang van de saldi van de bankrekeningen
12. Vaststaat dat de datum van de ontbinding van het huwelijk is geweest 21 november 2002. Die datum is van belang voor de bepaling van de omvang van de banksaldi.
13. Het hof begrijpt uit de tweede grief van de vrouw dat zij het niet eens is met de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de vaststelling van de hoogte van de saldi van de bankrekeningen op de peildatum. Het gaat over de saldi bij de banken: 1) DHB, 2) ABN AMRO, 3) Alex, 4) Alfa Menkul.
14. Door de vrouw wordt betwist de juistheid van de door de man opgegeven stukken met betrekking tot het saldo van de DHB bank. Volgens de vrouw heeft het bedrag van € 770,- alleen betrekking op een rentebijschrijving en is dit bedrag niet het saldo op de peildatum. Volgens de vrouw had de man bij de DHB bank wel tien verschillende bankrekeningen lopen. De man heeft volgens de vrouw vele rekeningnummers opzettelijk verzwegen. Uit de bankafschriften volgt dat de man substantiële bedragen beheerde. De vrouw is van mening dat de man opzettelijk onjuiste gegevens van zijn rekening bij de DHB bank heeft overgelegd. Met betrekking tot het saldo bij de ABN AMRO bank betwist de vrouw het saldo van € 4,25. Voorts stelt zij dat de man een aantal rekeningnummers bij de ABN AMRO bank opzettelijk heeft verzwegen. Met betrekking tot de Alex beleggingsrekening heeft de vrouw gesteld dat er aanzienlijke beleggingen werden gedaan. De vrouw is van mening dat de man opzettelijk onjuiste gegevens van zijn beleggingsrekening bij Alex heeft overgelegd. Tot slot stelt de vrouw dat de man heeft nagelaten om de waarde van zijn beleggingsrekening Alfa Menkul in de verdeling te betrekken.
15. Door de man is gemotiveerd verweer gevoerd. De man stelt dat uit de bij antwoordakte overgelegde documenten van de DHB bank volgt dat er op de peildatum een saldo is van € 770,-.
16. Door de man wordt erkend dat hij tijdens het huwelijk heeft belegd met geld dat hij leende van zijn werkgever en via Alex. In punt 18 van zijn memorie van antwoord stelt de man dat het opgebouwde vermogen en de behaalde winsten als sneeuw voor de zon zijn verdwenen door de beleggingen in UPC.
17. In punt 25 van zijn memorie van antwoord stelt de man dat hij geen rekeningen heeft verzwegen.
18. Het hof overweegt als volgt. Door de man wordt de stelling van de vrouw betwist dat er op de peildatum meer en/of grotere saldi (van bankrekeningen) zijn dan de saldi die door de rechtbank in het bestreden vonnis zijn vastgesteld. Op de vrouw rust de bewijslast om aan te tonen dat er op de peildatum van 21 november 2002 meer of hogere saldi zijn. Naar het oordeel van het hof is de vrouw hierin niet geslaagd. Het feit dat er tijdens het huwelijk meerdere bank - en beleggingsrekeningen zijn geweest geeft geen antwoord op de vraag welke bankrekeningen er zijn op de peildatum. Een saldo dat op enig moment tijdens het huwelijk op de bank – of effectenrekening heeft gestaan geeft geen antwoord op de vraag welk saldo er staat op het moment van de peildatum. Naar het oordeel van het hof heeft de man een duidelijk relaas gegeven over het verloop van de rekeningen. Naar het oordeel van het hof zijn er geen bijzondere feiten en omstandigheden door de vrouw gesteld die rechtvaardigen dat de man moet worden belast met de bewijslast. Ook de tweede grief van de vrouw treft geen doel.
19. De vrouw stelt dat de opgebouwde pensioenrechten niet bij de verdeling van de gemeenschap zijn betrokken. Volgens de vrouw heeft de man bij de DHB bank pensioen opgebouwd. Volgens de vrouw heeft de man opzettelijk de opgebouwde pensioenrechten verzwegen. De vrouw vordert van de man dat hij binnen 14 dagen na het in deze te wijzen arrest aan de vrouw betaalt het vereveningsdeel.
20. Door de man wordt betwist dat de vrouw om de pensioengegevens heeft gevraagd. Het betreft een gedeeltelijk Belgisch pensioen zodat er geen rechtsgrond is voor een standaard verevening. Voorts heeft de man niet de financiële middelen om de vordering van de vrouw te voldoen.
21. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:94 lid 2 sub b BW vallen de pensioenrechten niet in de gemeenschap van goederen. Pensioenrechten worden derhalve niet verdeeld. Het recht op pensioenverevening ontstaat van rechtswege op het moment van scheiding indien er pensioenaanspraken zijn te verevenen. Het gaat hierbij uitsluitend om aanspraken op ouderdomspensioen en wat daarmee gelijk gesteld wordt. In artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten is geregeld op welke wijze de pensioenaanspraken dienen te worden verevend. Vaststaat dat partijen niet binnen een periode van 2 jaar na de echtscheiding aan het uitvoeringsorgaan mededeling hebben gedaan van de pensioenverevening. Nu er geen tijdige melding heeft plaatsgevonden bij het uitvoeringsorgaan heeft de vrouw een toekomstige aanspraak op de man en wel in die zin dat de man moet overgaan tot verevening op het moment dat het pensioen aan hem wordt uitgekeerd. Naar het oordeel van het hof kan de vrouw niet van de man verlangen dat hij thans al dient over te gaan tot betaling van het te verevenen bedrag. Op basis van de door partijen verstrekte gegevens kan het hof bovendien niet vaststellen of er pensioenrechten zijn opgebouwd laat staan dat het hof kan vaststellen wat de hoogte is van het te verevenen pensioen. De vordering van de vrouw dient derhalve te worden afgewezen.
22. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen heeft het hof niet kunnen vaststellen dat de man opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen heeft verzwegen.
23. Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten zal het hof de proceskosten compenseren en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt.
24. Het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.