In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn bezwaar tegen de beschikking en aanslag onroerendezaakbelasting niet-ontvankelijk werd verklaard. De beschikking, gedateerd 16 juli 2010, stelde de waarde van de woning aan de [a-straat 1] te [Z] vast op € 875.000 per 1 januari 2008, en gold voor het kalenderjaar 2009. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze beschikking en aanslag, maar de Inspecteur verklaarde hem niet-ontvankelijk in zijn bezwaar. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag.
Tijdens de mondelinge behandeling op 11 maart 2013 werd de zaak besproken. Belanghebbende stelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het poststempel op de enveloppe waarin het bezwaarschrift was verzonden, de datum van terpostbezorging aangaf. Hij betoogde dat de Inspecteur de enveloppe had weggegooid, waardoor hij benadeeld werd. De Inspecteur daarentegen stelde dat de stelling van belanghebbende onvoldoende was om hem ontvankelijk te achten in zijn bezwaar.
Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. De termijn voor indiening van een bezwaarschrift bedraagt zes weken, en het Hof concludeerde dat het bezwaarschrift pas op 7 september 2010 was ontvangen, na het verstrijken van de termijn. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd op 22 april 2013 in het openbaar uitgesproken.