ECLI:NL:GHDHA:2013:4304

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
14 november 2013
Zaaknummer
200.128.012
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van bankafschriften in het kader van bewind over een erfenis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding, waarbij de appellant, vertegenwoordigd door mr. R. Charité, vordert om bankafschriften van de geïntimeerde te ontvangen. De vordering is ingesteld om inzicht te krijgen in de verhaalsmogelijkheden met betrekking tot een erfenis. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant onvoldoende belang had bij de afgifte van deze bankafschriften, maar de appellant is van mening dat zijn belang inmiddels is veranderd. Het hof overweegt dat de procedure in kort geding niet de juiste rechtsgang is voor het verkrijgen van rekening en verantwoording van de geïntimeerde. Het hof stelt vast dat de appellant niet de bankafschriften nodig heeft voor de vaststelling van zijn rechtsbetrekking, aangezien de geïntimeerde hem een bedrag van € 152.001,- verschuldigd is. Het hof concludeert dat artikel 843a Rv geen grondslag biedt voor de vordering tot afgifte van de bankafschriften, en dat de grieven van de appellant geen doel treffen. Het hof bekrachtigt daarom het bestreden vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 maart 2013 en wijst de overige vorderingen af.

Uitspraak

GERECHTSHOF Den Haag

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.128.012
Zaak-rolnummer Rechtbank : C/09/436832/KG ZA13-145
arrest van 5 november 2013
inzake
[appellant]
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. R. Charité te Katwijk (ZH),
tegen
[geïntimeerde]
wonende te[woonplaats],
geïntimeerde,
niet verschenen en verstek verleend.

1.Het geding

Bij exploot van 16 april 2013 is appellant in hoger beroep gekomen van het vonnis van 20 maart 2013 van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Den Haag tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven heeft appellant 3 grieven geformuleerd.
Aan geïntimeerde is verstek verleend.
Appellant heeft zijn procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.

2.Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2. Door appellant wordt gevorderd:
Dat het hof behage te vernietigen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 maart 2013 en opnieuw rechtdoende:
Primair
Geïntimeerde te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan de advocaat al haar bankafschriften over de periode van 2 mei 2005 (de aanvang van het bewind) tot 24 juni 2010 (het moment waarop de nieuwe bewindvoerder werd benoemd) te doen toekomen, alsmede een opgave van alle verhaalsmogelijkheden en een gedetailleerde verklaring omtrent wat er met de erfenis van appellant is gebeurd.
Te bepalen dat de geboden die onder a zijn opgelegd – een en ander voor zover geïntimeerde met deze geboden na twee dagen na betekening van dit vonnis in strijd handelt – uitvoerbaar zijn bij lijfsdwang, tot een maximum duur van twaalf maanden;
Subsidiair
Te bepalen bij het niet naleven van de geboden die onder a zijn opgelegd – een en ander voor zover geïntimeerde met deze geboden na twee dagen na betekening van dit vonnis in strijd handelt – geïntimeerde een dwangsom verbeurd van € 5.000,- per keer dat geïntimeerde niet aan het in deze te wijzen vonnis voldoet en voorts op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte daarvan dat de overtreding van het ten deze te wijzen vonnis voortduurt;
In beide gevallen met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.
Karakter kort geding
3. Het kort geding is een zelfstandige en bijzondere rechtsgang voor de burgerlijke rechter strekkende tot het verkrijgen van een voorlopige voorziening in spoedeisende zaken. De voorlopige voorziening heeft een ordenende functie zolang de juiste rechtsverhouding tussen partijen door hen zelf, door de rechter of anderszins, nog niet definitief is vastgesteld. De voorzieningenrechter toetst de eis aan de gestelde grondslag, proportionaliteit en doelmatigheid.
Grieven
4. Gezien de onderlinge samenhang van de grieven bespreekt het hof de grieven gezamenlijk.
5. Appellant is het er niet mee eens dat de voorzieningenrechter zijn vordering tot afgifte van de bankafschriften van geïntimeerde heeft afgewezen. Appellant wenst met behulp van de bankafschriften te traceren waar het geld naartoe is gegaan, teneinde te bezien welke verhaalsmogelijkheden er wellicht nog zijn. Appellant is van mening dat hij zijn vordering voldoende heeft onderbouwd. Door appellant wordt erkend dat de rechtbank Den Haag in het vonnis van 18 juli 2012 heeft bepaald dat appellant onvoldoende belang heeft dat geïntimeerde aan hem dient af te geven haar bankafschriften. Appellant is van mening dat hij op dit moment wel voldoende belang heeft. Voorts stelt appellant dat rechtsoverweging 3.4 van het bestreden vonnis onbegrijpelijk is
.
6. Het hof overweegt als volgt. Indien appellant wenst dat geïntimeerde rekening en verantwoording aflegt met betrekking tot het door haar gevoerde bewind is een procedure in kort geding niet de juiste rechtsingang, aangezien in kort geding slechts een ordemaatregel kan worden gegeven. Op grond van artikel 843a Rv kan om inzage of een afschrift worden gevraagd van bepaalde bescheiden ter vaststelling van een rechtsbetrekking. Vast staat dat geïntimeerde aan appellant dient te betalen de somma van € 152.001,-. De bankafschriften van geïntimeerde heeft appellant niet nodig voor de vaststelling van zijn rechtsbetrekking. In het onderhavige geval gaat het slechts om de vraag op welke goederen appellant verhaal kan halen, daarvoor biedt artikel 843 a Rv geen grondslag. De grieven van appellant treffen geen doel.
Bekrachtiging
7. Uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen volgt dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van 20 maart 2013 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, van Dijk en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 november 2013 in aanwezigheid van de griffier.