ECLI:NL:GHDHA:2013:BY8789

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-004590-11
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijke aansprakelijkheid van een vennootschap voor overtredingen van de Flora- en faunawet met betrekking tot beschermde diersoorten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vennootschap die werd beschuldigd van het in strijd handelen met de Flora- en faunawet. De verdachte vennootschap had een oehoe, een beschermde inheemse vogel, gekocht en verhandeld, wat in strijd is met de wetgeving ter bescherming van inheemse diersoorten. De rechtbank had de vennootschap eerder veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,-. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met een uittreksel Justitiële Documentatie, waaruit bleek dat de vennootschap eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. Dit heeft het hof in het nadeel van de verdachte gewogen. De verdachte had geen ontheffingscertificaat voor de commerciële handelingen met de oehoe, wat de strafbaarheid van de feiten bevestigde. Het hof heeft de boete verlaagd tot € 1.000,- vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting, maar heeft de strafbaarheid van de verdachte bevestigd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van vennootschappen in het kader van milieuwetgeving en de bescherming van beschermde diersoorten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004590-11
Parketnummer: 10-994512-09
Datum uitspraak: 18 januari 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Rotterdam van
20 september 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
de vennootschap onder firma
[vennootschap onder firma],
gevestigd te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 4 januari 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van
€ 1.000,-.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van op 05 februari 2007 tot en met 23 maart 2007, te [plaats],
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
al dan niet opzettelijk,
een dier, behorende tot een beschermde inheemse diersoort,
als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Flora- en faunawet en opgenomen in bijlage 2 van de Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten, te weten
een oehoe (Bubo bubo) (met pootring nummer 8 CT 97 Z),
heeft gekocht en/of heeft verworven en/of ten verkoop voorhanden heeft gehad en/of in voorraad heeft gehad en/of heeft verkocht en/of ten verkoop heeft aangeboden en/of heeft vervoerd en/of heeft afgeleverd en/of heeft gebruikt voor commercieel gewin en/of onder zich heeft gehad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij,
in de periode van op 05 februari 2007 tot en met 23 maart 2007, te [plaats] opzettelijk,
een dier, behorende tot een beschermde inheemse diersoort,
als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Flora- en faunawet en opgenomen in bijlage 2 van de Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten, te weten
een oehoe (Bubo bubo) (met pootring nummer 8 CT 97 Z),
heeft gekocht en heeft verkocht en heeft vervoerd en
onder zich heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van de artikelen 10 en 12 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet, een en ander zoals nader verwoord in de overgelegde pleitnota.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op het door DEFRA verstrekte certificaat is niet alleen in vak 10 de doelcode B, te weten "breeding" opgenomen, maar is ook onder 19 vermeld dat het certificaat geldig is voor gebruik alleen door de houder [houder] en dat de vogel niet mag worden verkocht, geruild of anderszins verhandeld. Hieruit volgt dat het certificaat niet een vrijstelling geeft aan anderen dan [houder] en dat het niet een vrijstelling geeft voor verkoop of handel met betrekking tot de oehoe op welke wijze dan ook. De zinsnede "A new certificate is required bij any subsequent holder who wishes to use the specimen for commercial purposes" benadrukt dat (ook) rechtsopvolgers van [houder] met het certificaat niet vrijgesteld zijn van het verbod op het verrichten van commerciële handelingen.
Hetgeen op het certificaat staat, kan niet tot de conclusie leiden dat de verdachte vennootschap daarmee een ontheffing op grond van artikel 8, derde lid van Verordening EG 338/97 had verkregen en aldus was vrijgesteld van het verbod op het verrichten van commerciële handelingen. Een ontheffingscertificaat voor de door de verdachte vennootschap met de oehoe verrichte handelingen ontbreekt.
Het beroep op ontslag van alle rechtsvervolging faalt. Het bewezen verklaarde feit is derhalve strafbaar.
Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat het bewezenverklaarde niet strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte vennootschap heeft met betrekking tot een oehoe, zijnde een beschermde inheemse vogel, in strijd met het bepaalde in de Flora- en faunawet gehandeld. Door aldus te handelen heeft de verdachte vennootschap regels overtreden die zijn gegeven ter bescherming van het milieu.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een haar betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 januari 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten. Dat heeft haar er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof stelt voorts vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden , nu tussen de aanvang van de redelijke termijn, te weten op 17 december 2007 (datum van het verhoor van [vertegenwoordiger van de verdachte] als vertegenwoordiger van de verdachte vennootschap), en het eindvonnis bij de rechtbank op 20 september 2011, een periode ligt van circa 45 maanden. Bij de berechting van een zaak waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn.
Het hof is -alles afwegende- van oordeel dat in beginsel een boete van € 1.100,- een passende en geboden reactie vormt. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting zal het hof deze boete verlagen tot na te melden bedrag, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de financiële positie van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24 en 51 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 1, 4 en 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet en artikel 1 en bijlage 2 van de Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 1.000,00 (duizend euro).
Dit arrest is gewezen door mr. J. Borgesius,
mr. G. Dulek-Schermers en mr. M.A. van der Ham, in bijzijn van de griffier mr. L.E.M. Meekenkamp.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 januari 2013.
Mrs. Van der Ham en Meekenkamp zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.