GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 17 april 2013
Zaaknummer : 200.084.922/01
Rekestnummers rechtbank : F2 RK 09-307 en F2 RK 09-1972
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. K.M. van Wijngaarden te Rotterdam,
[de moeder],
voorheen wonende te [plaats], thans wonende te Curacao
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R. Zantman te Krimpen aan den IJssel.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Voor het procesverloop in hoger beroep verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van 3 augustus 2011, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Bij die beschikking is de bestreden beschikking bekrachtigd ten aanzien van de beslissing inzake het gezag. Iedere beslissing ten aanzien van de omgangsregeling en de informatieregeling is pro forma aangehouden.
Bij het hof zijn nadien de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 26 september 2012 een faxbericht van diezelfde datum;
van de zijde van de moeder:
- op 11 maart 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
De mondelinge behandeling is op 13 maart 2013 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw E. Donkervoort namens de raad.
De (advocaat van de) moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De hierna te noemen minderjarige [naam] heeft schriftelijk zijn mening kenbaar gemaakt.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is thans nog de vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige [naam], geboren op [geboortedatum in] 2000 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige), alsmede de informatieregeling.
2. Namens de vader is bij faxbericht van 26 september 2012 verklaard dat hij inmiddels een traject van Transpersoonlijke Coaching heeft gevolgd en dat de behandeling heeft bestaan uit een serie individuele gesprekken met een persoonlijke coach, gericht op bewustwording en verandering. Naar de mening van de vader heeft deze behandeling haar vruchten afgeworpen en is hij beter toegerust om de minderjarige als ouder tegemoet te treden. Hoewel de vader inziet dat de verhuizing van de moeder met de minderjarige naar [plaats buitenland] een mogelijke opstart van contact kan belemmeren, acht de vader dit – gelet op de moderne communicatiemiddelen – niet onmogelijk.
3. De moeder heeft het hof in haar brief van 7 maart 2013 (bijlage bij het faxbericht van haar advocaat van 11 maart 2013) laten weten het nog niet verstandig te vinden dat de minderjarige omgang heeft met de vader. De moeder vraagt zich af of het wel verantwoord is om de minderjarige bij de vader te laten zijn, te meer omdat zij niet weet of de vader inmiddels in therapie is gegaan en wat de resultaten daarvan zijn. Bovendien, zo stelt de moeder voorts in haar brief, heeft de vader nog steeds niet aan zijn ouderlijke verplichtingen voldaan, te weten het betalen van alimentatie en andere schuldaflossingen. Haar vertrouwen in de vader is ernstig geschaad. Tot slot stelt de moeder dat de minderjarige heeft laten weten het niet prettig te vinden om thans een keuze te moeten maken over de invulling van de omgangscontacten met de vader. Het nadenken hierover geeft hem veel onrust, hetgeen duidelijk merkbaar is in zijn gedrag. Indien de minderjarige in de toekomst te kennen geeft behoefte te hebben aan contact met de vader, dan dient daartoe de mogelijkheid te worden geboden, aldus de moeder.
4. Ter zitting heeft de vader verklaard behoefte aan contact met de minderjarige te hebben. Hij realiseert zich dat omgangscontacten thans lastig te verwezenlijken zijn omdat de minderjarige en de moeder op [plaats buitenland] wonen. De vader wil echter graag dat de minderjarige weet dat hij interesse in hem heeft en dat hij van hem houdt. De kwestie ‘financiën’ is iets tussen de vader en de moeder en daar dient de minderjarige buiten te worden gehouden, aldus de vader. De vader vindt het moeilijk en pijnlijk dat de minderjarige het thans niet naar zijn zin heeft op [plaats buitenland] (zoals blijkt uit informatie van familieleden van de vader).
5. Namens de raad is ter zitting verklaard dat de minderjarige ten minste de kans moet krijgen zich een neutraal beeld te vormen van de vader. De raad acht het van belang dat de vader in ieder geval iets te horen en te zien krijgt van de minderjarige. Verder benadrukt de raad nogmaals het belang van herstel van contact tussen de vader en de minderjarige.
6. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) hebben het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar, tenzij sprake is van één van de in het derde lid van dit wetsartikel limitatief opgesomde gronden voor ontzegging van dit recht.
7. Het hof oordeelt als volgt. De vader heeft inmiddels hulpverlening voor zichzelf ingeschakeld en deze ook benut. De moeder staat nog altijd wantrouwend tegenover de vader, doch sluit omgangscontacten tussen de vader en de minderjarige in de toekomst niet geheel uit. Naar het oordeel van het hof is er geen grond om de vader het recht op omgang te ontzeggen. Van de zijde van de moeder wordt niet langer gesteld dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarige. Er dient nu een begin te worden gemaakt met het opbouwen van het contact tussen de vader en de minderjarige. Dat de minderjarige op [plaats buitenland] woont staat daar niet aan in de weg. De moeder dient zich in te spannen de vader en de minderjarige hierin tegemoet te treden; alleen op die wijze kan contactherstel op positieve wijze verlopen. Het is in het belang van de minderjarige dat hij een neutraal beeld van de vader opbouwt en dat daarmee, gelet op de leeftijd van de minderjarige, thans niet langer wordt gewacht. Het hof zal dan ook bepalen dat de moeder in ieder geval dient te bewerkstelligen dat er op iedere week op een dag in het weekend contact is tussen de vader en de minderjarige door middel van communicatiekanalen als telefoon/skype.
8. Ingevolge artikel 1:377b, lid 1 BW, voor zover thans van belang, is de ouder die met het gezag is belast gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
9. Het hof is van oordeel dat het verzoek van de vader een informatieregeling vast te stellen voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan, nu dit verbonden is aan het verzoek een omgangsregeling vast te stellen. Bovendien is de moeder, blijkens voormelde bepaling, ook zonder dat ter zake door de rechter een regeling is vastgesteld, in beginsel gehouden de vader op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarige.
10. Het hof is van oordeel dat de door de vader verzochte informatieregeling niet strijdig is met de belangen van de minderjarige en zal dan ook bepalen dat de moeder eenmaal per drie maanden schriftelijke informatie zal sturen aan de vader omtrent de gezondheid van de minderjarige en zijn ontwikkeling, alsmede de schoolresultaten, waarbij kopieën van schoolrapporten worden toegestuurd, alsmede tweemaal per jaar een recente foto van de minderjarige.
11. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover die de omgangsregeling betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt tussen de vader en de moeder een regeling vast inzake de uitoefening van het omgangsrecht, inhoudende dat de moeder dient te bewerkstelligen dat er in ieder geval iedere week op een dag in het weekend contact is tussen de vader en de minderjarige door middel van communicatiekanalen als telefoon/skype;
in aanvulling op de bestreden beschikking:
stelt een informatieregeling met betrekking tot de minderjarige vast, inhoudende dat de moeder eenmaal per drie maanden schriftelijke informatie zal sturen aan de vader omtrent de gezondheid van de minderjarige en zijn ontwikkeling, alsmede de schoolresultaten, waarbij kopieën van schoolrapporten worden toegestuurd, alsmede tweemaal per jaar een recente foto van de minderjarige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Van Dijk en Van Wijk, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2013.