ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2238

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
22-005392-09
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van overtreding Wet vervoer gevaarlijke stoffen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was beschuldigd van het in strijd handelen met de Wet vervoer gevaarlijke stoffen door een binnenvaarttankschip te vullen met gasolie zonder de vereiste veiligheidsmaatregelen in acht te nemen. De tenlastelegging betrof onder andere het niet waarborgen van geschikte middelen om het schip in noodgevallen te verlaten, wat volgens de regels van het ADNR noodzakelijk was. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het eerdere vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte een voorwaardelijke geldboete van € 2.500,- zou krijgen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn.

Het hof heeft echter geoordeeld dat het dossier onvoldoende bewijs bevatte om vast te stellen dat de vluchttrappen niet geschikt waren gepositioneerd. De relevante afstanden waren niet gemeten op de datum van de overtreding, en het hof kon deze afstanden niet met voldoende zekerheid vaststellen op basis van het dossier. Hierdoor was er onvoldoende bewijs om de verdachte te veroordelen voor de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen. Deze beslissing is genomen op basis van de onduidelijkheid in het bewijs en de noodzaak om te voldoen aan de eisen van wettigheid en overtuigend bewijs. De uitspraak is gedaan in het openbaar en mr. Mees was niet in staat om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005392-09
Parketnummer: 10-994851-07
Datum uitspraak: 8 mei 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Rotterdam van 8 oktober 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
gevestigd te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 24 april 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde - rekeninghoudend met de overschrijding van de redelijke termijn - zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 2.500,-.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 5.000,-.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 01 november 2006 te Rotterdam, althans in Nederland,
al dan niet opzettelijk,
in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het binnenvaarttankschip "[schip]", in de 5e Petroleumhaven, zijnde een binnenwater, heeft gevuld/heeft doen vullen met een gevaarlijke stof, te weten gaslolie, UN nummer 1202, klasse 3,
zonder een of meer door de Minister van Verkeer en Waterstaat in het VBG (Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen) en/of het ADNR (Reglement voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijn, zijnde de 1e Bijlage van het VBG voornoemd) gestelde regel(s) in acht te nemen,
immers heeft zij, verdachte, als vuller, in het kader van voorschrift 1.4.1 van het ADNR, niet gewaarborgd dat zowel in de omgeving van het voor-, als het achterschip geschikte middelen aanwezig waren om het schip, ook in noodgevallen, te verlaten, aangezien toen daar:
aan de voorzijde van dat schip, de overstap van de vluchttrap (van de wal) naar het schip groter was dan de maximale veilige afstand (van 60 cm)
en/of
aan de achterzijde van dat schip, de vluchttrap 5,6 meter, in elk geval meer dan 5 meter, in de ladingszone was gepositioneerd;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot eeen veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 01 november 2006 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk,
in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het binnenvaarttankschip "[schip]", in de 5e Petroleumhaven, zijnde een binnenwater, heeft gevuld/heeft doen vullen met een gevaarlijke stof, te weten gaslolie, UN nummer 1202, klasse 3,
zonder een of meer door de Minister van Verkeer en Waterstaat in het VBG (Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen) en/of het ADNR (Reglementvoor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijn, zijnde de 1e Bijlage van het VBG voornoemd) gestelde regel(s) in acht te nemen,
immers is zij, verdachte, in strijd met voorschrift 7.2.4.10.1 van het ADNR, begonnen met het laden/overslaan van die gasolie in dat binnenvaarttankschip,
terwijl vraag 4 van de Controlelijst, als bedoeld in voorschrift 8.6.3 van het ADNR, luidende: "zijn zowel in de omgeving van het voor- en het achterschip geschikte middelen aanwezig, om het schip ook in noodgevallen, te betreden of te verlaten?" niet met "ja" kon worden beantwoord, aangezien toen daar aan de voorzijde en/of de achterzijde van dat schip, geen geschikt(e) middel(en) aanwezig was/waren om het schip ook in noodgevallen, te betreden of te verlaten,
zonder toestemming van de plaatselijk bevoegde autoriteit (te weten de Inspectie Verkeer en Waterstaat)
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
Het hof zal gelet op de hierna te nemen beslissing om proces-economische redenen niet nader ingaan op hetgeen door de raadsvrouw is betoogd strekkende tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging.
Vrijspraak
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld, is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om buiten gerede twijfel vast te stellen dat de aanwezige vluchttrappen zodanig waren gepositioneerd ten opzichte van het schip dat deze niet als geschikt middel om - ook in noodgevallen - het schip te verlaten kunnen worden aangemerkt. In het bijzonder overweegt het hof daartoe dat de relevante afstanden niet door de verbalisant zijn gemeten op 1 november 2006 en het hof deze afstanden ook niet met voldoende mate van zekerheid anderszins aan de hand van het dossier kan vaststellen. Derhalve is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. Reinking,
mr. G. Dulek-Schermers en mr. M. Mees, in bijzijn van de griffier mr. F.L.C. Schoolderman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 mei 2013.
Mr. Mees is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.