ECLI:NL:GHDHA:2013:CA4005

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.083.216
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging van eis en vordering vermogensschade door onrechtmatig handelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep waarin de vrouw, appellante, haar eis heeft vermeerderd en vordert dat de man, geïntimeerde, aansprakelijk wordt gesteld voor vermogensschade die zij stelt te hebben geleden door onrechtmatig handelen van de man. De vrouw heeft in eerdere procedures betoogd dat de man door middel van vervalste documenten een ontslagvergoeding van € 80.000,- heeft verhuld. Het hof overweegt dat de wijziging van eis in hoger beroep als een nieuwe grief moet worden aangemerkt, en dat de man zich hiertegen verzet. Het hof stelt vast dat de vrouw niet tijdig haar grief heeft ingediend, en dat er geen ondubbelzinnige toestemming van de man is om deze nieuwe grief in de rechtsstrijd te betrekken. Hierdoor wordt de vordering van de vrouw in zoverre afgewezen.

Het hof bevestigt dat de man in een eerdere procedure onrechtmatig heeft gehandeld door vervalste stukken in te brengen, wat hem aansprakelijk maakt voor de schade die de vrouw heeft geleden. Het hof oordeelt dat de rechtbank de juiste criteria heeft gehanteerd voor schadevergoeding, en dat de vrouw geen grieven heeft ingediend tegen de vaststelling van deze criteria. De vrouw heeft geen bewijs geleverd dat de door haar gevorderde kosten zijn veroorzaakt door het onrechtmatig handelen van de man. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van de vrouw af, waarbij de proceskosten worden verhaald op de vrouw, omdat zij in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaksnummer : 200.083.216/01
Zaak- rolnummer rechtbank : 354433/HA ZA 10-1569
arrest van 5 maart 2013
inzake
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.F. Grégoire te Den Haag,
tegen
de man,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.G.H.M. Ganzeboom te Capelle aan den IJssel.
Het verdere verloop van het geding
Voor het verloop van het geding in hoger beroep verwijst het hof naar zijn tussenarrest van 24 april 2012 waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
De man heeft op 9 augustus 2012 voor de rol van 21 augustus 2012 een conclusie van antwoord, alsmede de ontbrekende processtukken ingediend. In de begeleidende brief, gedateerd 7 augustus 2012, wordt meegedeeld dat wat de man betreft de comparitie van partijen, bepaald bij genoemd tussenarrest en vervolgens nader bepaald op 21 augustus 2012, niet meer hoeft plaats te vinden.
Voormelde comparitie van partijen heeft vervolgens niet plaatsgevonden.
De vrouw heeft op 21 augustus 2012 een akte houdende vermeerdering van eis genomen.
De man heeft 18 september 2012 een antwoordakte genomen.
De partijen hebben wederom hun procesdossiers aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
Verdere beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
1. Tegen de feiten zoals door de rechtbank vastgesteld onder 2 in het bestreden vonnis is niet opgekomen, zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat.
2. De vrouw heeft in eerste aanleg gevorderd de man te veroordelen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan haar te betalen de hoofdsom ad € 10.774,68, althans een zodanig bedrag toe te wijzen als de rechtbank in goede justitie voorkomt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, alsmede te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.075,76 inclusief BTW, alsmede met veroordeling van de man in de kosten van de procedure in eerste aanleg.
3. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de man veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te betalen een bedrag van € 196,25, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW over dit bedrag vanaf 3 mei 2010 tot aan de dag der voldoening. De proceskosten zijn gecompenseerd aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is voor zover het de veroordeling tot betaling betreft uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
Wijziging van eis
4. De vrouw heeft bij akte, genomen op 21 augustus 2012, haar eis vermeerderd in die zin dat zij thans vordert:
(oorspronkelijke) hoofdsom € 10.774,68
helft beëindigingsvergoeding € 19.200,--
buitengerechtelijke incassokosten € 1.378,02 (inclusief BTW)
wettelijke rente p.m.
-----------------------------------
totaal € 31.352,70 + de wettelijke rente.
5. De man heeft in zijn antwoordakte onder meer de ontvankelijkheid van de vrouw ter zake van de gewijzigde eis aan de orde gesteld. Volgens de man stond het de vrouw weliswaar in beginsel vrij haar eis te wijzigen, maar had zij zulks bij memorie van grieven moeten doen. Nu de vrouw tardief een nieuwe grief heeft geformuleerd, is zij, mede in acht genomen de vereisten van een goede procesorde, daarin niet-ontvankelijk.
6. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Als grieven dienen te worden aangemerkt alle gronden die appellant aanvoert om te betogen dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd. De door de Hoge Raad als juist aanvaarde ruime uitleg van het begrip grief hangt samen met de bepaling van artikel 347 lid 1 Rv, dat in hoger beroep slechts een conclusie van eis en een conclusie van antwoord worden genomen, welke regel beoogt het debat in hoger beroep te beperken. De in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel beperkt ook de - ingevolge artikel 130 lid 1 in verbinding met artikel 353 lid 1 Rv - aan de oorspronkelijk eiser toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van zijn eis in hoger beroep in die zin dat hij in beginsel zijn eis slechts kan veranderen of vermeerderen niet later dan in zijn memorie van grieven of van antwoord. Daaruit volgt dat de rechter in beginsel geen acht behoort te slaan op grieven die in een later stadium dan in de memorie van grieven worden aangevoerd.
Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de nieuwe grief alsnog in de rechtsstrijd in hoger beroep wordt betrokken of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een grief kan worden aangevoerd of zodanige verandering of vermeerdering van eis kan plaatsvinden. Daarnaast kan in het algemeen het aanvoeren van een grief na het tijdstip van het indienen van de memorie van grieven toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de nieuwe grief ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat - indien dan nog mogelijk - een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat toelating van de nieuwe grief niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde.
7. De door de vrouw ingestelde vordering, vervat in haar akte vermeerdering van eis, is, gelet op de hiervoor weergegeven, door de Hoge Raad geformuleerde definitie van een grief, aan te merken als een nieuwe grief. De man heeft zich uitdrukkelijk verzet tegen de door de vrouw bij genoemde akte ingediende vermeerdering van eis. Van een ondubbelzinnige toestemming is dan ook geen sprake. De aard van het geschil brengt voorts niet mee dat deze grief alsnog in de rechtsstrijd in hoger beroep zou moeten worden betrokken. Van een beoogde aanpassing aan eerst na indiening van de memorie van grieven voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden is te dezen geen sprake. Het hof gaat dan ook voorbij aan deze vermeerdering van eis en zal de vordering van de vrouw in zoverre afwijzen.
Inhoud procesdossier
7. Bij voormeld tussenarrest van 24 april 2012 is bepaald dat een comparitie zal worden gelast teneinde te kunnen vaststellen op grond van welke conclusie van antwoord de rechtbank het bestreden vonnis heeft gewezen, aangezien het door de man overgelegde procesdossier een andere conclusie van antwoord bevat dan dat van de vrouw. Voorts is bepaald dat de man de aangegeven ontbrekende processtukken alsnog dient over te leggen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
8. De man heeft naar aanleiding van het tussenvonnis op 9 augustus 2012 - naast de ontbrekende processtukken - een conclusie van antwoord, bestaande uit vier pagina's met daaraan gehecht productie A - overgelegd. In de begeleidende brief wordt vermeld dat deze conclusie van antwoord het eerder overgelegde exemplaar met producties vervangt. De vrouw stelt zich in haar akte vermeerdering van eis op het standpunt dat de versie bestaande uit vier pagina's met daaraan gehecht productie A de juiste is. Nu partijen het hieromtrent eens zijn, zal het hof de hiervoor omschreven conclusie van antwoord als processtuk in acht
nemen.
Het geschil
9. In geschil is of de door de vrouw gevorderde bedragen zien op kosten die zijn aan te merken als door haar geleden schade die aan haar vergoed dient te worden.
10. Het hof begrijpt uit de toelichting op de eerste grief van de vrouw dat niet alleen de gevorderde kosten van Van Es Gerechtsdeurwaarders & Incasseerders in geschil zijn, maar tevens alle overige vanaf december 2004 gemaakte en door haar in eerste aanleg gevorderde kosten. Uit de memorie van antwoord van de man maakt het hof op dat de man - in weerwil van zijn stelling dat de vrouw haar vorderingen heeft beperkt - daar eveneens van uitgaat omdat hij tevens tegen die overige kosten verweer voert.
11. De vrouw vordert in hoger beroep primair vergoeding van de vermogensschade die zij stelt te hebben geleden doordat de man in tussen partijen gevoerde procedures door middel van falsificatie heeft trachten te verhullen dat hij een ontslagvergoeding van € 80.000,- bruto heeft ontvangen. Volgens de vrouw zijn alle door haar gevorderde kosten, inclusief die met betrekking tot executie van vonnissen, beslaglegging en -opheffing, alsmede de kosten van het vorderen van de achterstallige betalingen direct te herleiden tot de frauduleuze handelingen van de man. Immers, indien de man wel melding had gemaakt van de ontslagvergoeding, dan zouden diverse procedures niet hebben plaatsgevonden en waren daaruit geen kosten voortgevloeid. Subsidiair beroept de vrouw zich op artikel 6:106 lid 1 BW dat handelt over ander nadeel dan vermogensschade. Het hof verstaat dat de vrouw doelt op artikel 6:106 lid 1 onder a BW, nu zij stelt dat de man klaarblijkelijk het oogmerk heeft gehad haar nadeel toe te brengen.
12. De man erkent dat hij (eenmalig) stukken heeft vervalst en in het geding heeft gebracht. Hij wijst er echter op dat deze falsificatie dateert uit 2004/2005 terwijl partijen daarna nog diverse procedures hebben gevoerd en de man de voor zijn rekening komende deurwaarderskosten door middel van inhouding op de diverse beslagen meer dan voldaan heeft. Volgens de man heeft de vrouw niet onderbouwd dat de door haar gestelde kosten zijn veroorzaakt door het inbrengen van het vervalste stuk door de man. De man betwist dan ook dat de vrouw door het procedureverloop over de afgelopen jaren (vermogens)schade, voortvloeiende uit het toen door hem in het geding brengen van een vervalst stuk, zou hebben geleden en dat hij schadeplichtig zou zijn buiten de toegewezen en door hem voldane kostenveroordeling. De man vermeldt ten slotte dat ook hij kosten heeft moeten maken vanwege de door de vrouw geëntameerde straf- en cassatieprocedure.
13. Het hof overweegt vooreerst als volgt. Van het door de vrouw gevorderde bedrag van € 10.774,68 - door haar aangeduid als (oorspronkelijke) hoofdsom - maakt deel uit een bedrag van € 196,25 inzake kosten van de belastingadviseur. Nu de man in eerste aanleg is veroordeeld dit laatstvermelde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, aan de vrouw te voldoen en de man hiertegen in hoger beroep niet is opgekomen, heeft de vrouw geen belang bij haar vordering voor zover deze op de kosten van de belastingadviseur ziet. Het bestreden vonnis dient in zoverre te worden bekrachtigd.
14. Voorts overweegt het hof als volgt. Vaststaat dat de man in een eerdere procedure onrechtmatig heeft gehandeld door een vervalst stuk in het geding te brengen. Dit brengt mee dat hij op grond van artikel 6:162 BW in beginsel aansprakelijk is voor de schade die de vrouw hierdoor heeft geleden. Het hof is van oordeel dat de rechtbank in dezen de juiste criteria voor het in aanmerking komen voor schadevergoeding aan de vrouw heeft aangelegd, te weten:
- de schade dient te zijn veroorzaakt door het gebruik van het vervalste stuk;
- de kosten (schade) zijn niet reeds verdisconteerd in door de rechtbank of het gerechtshof genomen, onherroepelijk geworden beslissingen in de verschillende procedures.
De vrouw heeft tegen de vaststelling van deze criteria, en in het bijzonder de laatste daarvan, geen grief ingediend.
15. De vrouw heeft evenmin gegriefd tegen het door de rechtbank onder 4.4 en 4.5 van het bestreden vonnis weergegeven overzicht van de door haar gestelde kostenposten, zodat het hof van de daarin weergegeven data, crediteuren en bedragen uitgaat. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de vrouw in hoger beroep geen andere kostenstaat heeft overgelegd en het bedrag van haar oorspronkelijke vordering ter zake in hoger beroep handhaaft. De rechtbank heeft onder 4.4 de aan de vrouw gefactureerde en door haar betaalde bedragen opgenomen. Onder 4.5 zijn de op de achterstallige en lopende alimentatie ingehouden bedragen vermeld.
16. Het hof is van oordeel dat de rechtbank ten aanzien van de onder 4.4 van het bestreden vonnis vermelde kosten terecht heeft geoordeeld zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. De vrouw heeft in hoger beroep geen feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel leiden.
17. Ten aanzien van de onder 4.5 van het bestreden vonnis vermelde kosten van Van Es Gerechtsdeurwaarders & Incasseerders overweegt het hof als volgt. Deze kosten hangen samen met de omstandigheid dat de man zijn alimentatieverplichtingen niet nakwam en de vrouw door middel van het inschakelen van voormeld kantoor het bedrag van de alimentatie alsnog op hem wilde verhalen. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat voormelde kosten niet voortvloeien uit de door de man gepleegde valsheid in geschrifte. Gelet op het vorenstaande komen ook de door de vrouw gevorderde buitengerechtelijke kosten niet voor vergoeding in aanmerking.
18. Ten aanzien van het beroep van de vrouw op artikel 6:106 lid 1 onder a BW stelt het hof vast dat de vrouw hiermee in haar memorie van grieven de grondslag van haar vordering heeft aangevuld met een andere, subsidiaire grondslag Zoals reeds eerder is overwogen, is zij hiertoe in beginsel bevoegd. De man heeft tegen deze aanvulling van de grondslag geen bezwaar gemaakt.
19. Het hof is evenwel van oordeel dat de vrouw geen dan wel onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit kan volgen dat de man het oogmerk heeft gehad de vrouw ander nadeel dan vermogensschade toe te brengen, laat staan dat de vrouw heeft gesteld en onderbouwd waar die schade uit bestaat. Nu de vrouw niet heeft voldaan aan de op haar rustende stelplicht ter zake, gaat het hof aan haar beroep in dezen voorbij.
Bewijsaanbod
20. Het door de vrouw gedane algemene bewijsaanbod zal het hof als onvoldoende concreet en specifiek passeren.
21. Nu het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd, behoeft het bewijsaanbod van de man geen verdere bespreking.
Proceskosten
22. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. De vrouw stelt zich in haar tweede en tevens laatste grief op het standpunt dat in een geschil als het onderhavige en met toekenning van het door haar gevorderde en toegewezene niet kan worden volstaan met een proceskostencompensatie. Zij is van mening dat de man in de kosten van beide instanties dient te worden veroordeeld. De man geeft te kennen geen bezwaar te hebben tegen de kostencompensatie in eerste aanleg, maar stelt dat een kostenveroordeling van de vrouw in hoger beroep, mede gelet op de omstandigheid dat zij blijft volharden in het procederen, redelijk en billijk is.
23. Het hof ziet aanleiding de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep nu zij wegens onvoldoende onderbouwde stellingen in het ongelijk is gesteld. Het hof ziet geen aanleiding de man te veroordelen in de kosten van het geding in eerste aanleg, temeer nu hij voor het merendeel in het gelijk is gesteld en zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
24. Dit alles leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Hetgeen partijen over en weer verder naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
25. Mitsdien wordt als volgt beslist.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis door de rechtbank 's-Gravenhage op 5 januari 2011 tussen partijen gewezen;
veroordeelt de vrouw in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de man tot deze uitspraak begroot op € 1.589,-, gespecifieerd als volgt:
- € 248,- vastrecht
- € 1.341,- salaris procureur;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders gevorderd is.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Van Dijk en Mink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 maart 2013 in aanwezigheid van de griffier.