Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[kind 1],
[de moeder],
[kind 2],
[kind 3],
[kind 4],
[kind 5],
1.DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
HET CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
grief 1betoogt [appellanten] dat de voorzieningenrechter ten onrechte niet heeft geoordeeld dat de Staat en/of het COA [kind 1] op grond van internationale verdragsnormen moet compenseren voor de handicaps die zij heeft.
Grief 2is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de nieuwe, aangepaste woonruimte (zie hierboven r.o. 1.5.) voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Volgens [appellanten] voldoet ook die aangeboden vervangende woonruimte niet, omdat niet alle drempels zijn weggehaald, [kind 1] nog steeds onvoldoende ruimte heeft voor gebruik van haar hulpmiddelen (o.a. de aangepaste stoel), zij niet beschikt over een eigen slaapkamer en dus geen rustige plek heeft om te slapen, te spelen en te oefenen, en de badkamer te klein is voor gebruik van de (voor het wassen van [kind 1] benodigde) douchestretcher. Bovendien hebben de overige gezinsleden onvoldoende privacy, nu zij met zeven personen twee kamers moeten delen, aldus [appellanten] Met
grief 3klaagt [appellanten] dat de bewijslast ten onrechte bij hem is gelegd en dat zijn bewijsaanbod ten onrechte is genegeerd.
Grief 4houdt in dat eerst nadat een kort geding was aangespannen, aanpassingen zijn doorgevoerd en dat de voorzieningenrechter dan ook ten onrechte heeft verondersteld dat de Staat ook bij toekomstige ontwikkelingen ten aanzien van de woonruimte van [kind 1] zal bezien of er aanspraak op voorzieningen of anderszins aanleiding tot handelen bestaat.
Grief 5is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het COA niet kan worden aangesproken op gebreken in de voorzieningen en daarbij behorende faciliteiten. Met
grief 6ten slotte komt [appellanten] op tegen de in eerste aanleg ten laste van hem uitgesproken proceskostenveroordeling.