ECLI:NL:GHDHA:2014:1328

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
BK-13-01335.su.mb.def
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdrachtsbelasting en cultuurgrondvrijstelling in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond verklaarde. De zaak betreft de vraag of de cultuurgrondvrijstelling van toepassing is op glasopstanden en andere opstallen in het kader van de overdrachtsbelasting. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een voldoening op aangifte van € 209.439 aan overdrachtsbelasting, waarbij de Inspecteur een teruggaaf van € 11.535 verleende. De rechtbank oordeelde dat de glasopstanden niet onder de cultuurgrondvrijstelling vallen, omdat deze vrijstelling enkel betrekking heeft op de verkrijging van (onder)grond. De rechtbank baseerde haar oordeel op de wetsgeschiedenis en eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad.

In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag de zaak beoordeeld. Het Hof heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en bevestigd dat de glasopstanden en andere opstallen niet in de cultuurgrondvrijstelling delen. Het Hof oordeelde echter dat de ondergrond onder de andere opstallen wel onder de vrijstelling valt, omdat deze duurzaam en bedrijfsmatig ten behoeve van de landbouw wordt geëxploiteerd. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de Inspecteur veroordeeld tot het verlenen van een teruggaaf van € 42.639 aan de belanghebbende, alsook de proceskosten te vergoeden. De beslissing is op 4 april 2014 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
nummer BK-13/01335
meervoudige kamer

Uitspraak van 4 april 2014

in het geding tussen:
[X] B.V.(voorheen [Y] B.V.), statutair gevestigd te [Z] (gemeente Lansingerland), belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst/kantoor [P], de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 augustus 2013, nummer SGR 13/892.

Aangifte, bezwaar en beroep

1.1. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen een voldoening op aangifte van € 209.439 aan overdrachtsbelasting.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur een teruggaaf van € 11.535 verleend.
1.3. Tegen de uitspraak van de Inspecteur heeft belanghebbende beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 310 is geheven.
1.4. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 478 is geheven.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 21 maart 2014 in Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

In hoger beroep is op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Bij akte van 3 augustus 2010 is aan belanghebbende een perceel tuinland geleverd met opstallen, glasopstanden en installaties met verdere toe- en aanbehoren in [Z], [adres], kadastraal bekend gemeente [Z], sectie [.] nummer [...], groot acht hectaren vijfentwintig centiaren (de verkrijging). De koopprijs van het perceel tuinland is € 2.900.000 en die van de opstallen, glasopstanden en installaties € 2.280.000. Van de koopprijs is aan het tuinland dat niet is gelegen onder de glasopstanden, € 710.662,70 toegerekend.
3.2. Ter zake van de verkrijging is € 179.439,76 (6 percent van € 710.663 + € 2.280.000) voldaan. Voor de ondergrond onder de glasopstanden is een beroep gedaan op de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, aanhef en letter q (cultuurgrondvrijstelling), van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR).
3.3. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur een toegangsweg en een strook grond rond de kas ook onder de cultuurgrondvrijstelling gerangschikt. Aan die bestanddelen zijn van de koopprijs € 69.656 en € 122.584 toegerekend. Aan belanghebbende is een teruggaaf verleend van € 11.535 (6 percent van € 69.656 + € 122.584).

De rechtbank

4.
De rechtbank heeft overwogen:
"(…)
8.
Op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en letter q, van de WBR is van de belasting vrijgesteld de verkrijging van ten behoeve van de landbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de ondergrond van glasopstanden.
9.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de wetsgeschiedenis en het arrest van de Hoge Raad van 25 juni 1997, nr. 29 598, ECLI:NL:HR:1997:AA2204, dat gebouwde eigendommen niet onder het begrip cultuurgrond vallen. Glasopstanden konden om die reden niet delen in de cultuurgrondvrijstelling, zoals die indertijd was geformuleerd.
10.
Met de toevoeging van de volzin 'Onder cultuurgrond wordt mede begrepen de ondergrond van de glasopstanden', heeft de wetgever de vrijstelling verruimd. Als gevolg daarvan kan de ondergrond van glasopstanden, hoewel dit gebouwde eigendommen zijn en op zichzelf dus niet kunnen worden aangemerkt als 'cultuurgrond', toch onder de vrijstelling vallen. Ten gevolge van die wetswijziging wordt uitsluitend voor de toepassing van de cultuurgrondvrijstelling de onroerende zaak opgedeeld in opstal en ondergrond waardoor het ene deel van de onroerende zaak wel onder de vrijstelling valt en het andere deel niet. Die splitsing vindt ook plaats indien ondergrond en glasopstanden bij dezelfde persoon in eigendom zijn. De wetgever heeft dus nadrukkelijk de ondergrond van glasopstanden anders willen behandelen dan de glasopstanden. Het standpunt van eiseres dat ook de glasopstanden onder de cultuurgrondvrijstelling vallen, vindt daarom geen steun in het recht.
11.
Het arrest van de Hoge Raad van 11 december 2009, nr. 08/05312, ECLI:NL:HR:2009:BK1045, leidt niet tot een ander oordeel omdat dat arrest ziet op de vraag of kan worden gesproken van de verkrijging van de economische eigendom van een onroerende zaak in de zin van artikel 2 van de WBR. Daarmee wordt geen uitspraak gedaan over het begrip “cultuurgrond” in artikel 15, eerste lid, aanhef en letter q, van de WBR. Uit dit arrest volgt daarom niet dat de Hoge Raad zijn eerdere oordeel, dat gebouwde eigendommen niet onder het begrip cultuurgrond vallen, heeft verlaten of gewijzigd. De rechtbank volgt eiseres daarom niet in haar stelling dat dit arrest meebrengt dat bij de toepassing van 15, eerste lid, aanhef en letter q, van de WBR geen splitsing kan worden aangebracht tussen ondergrond en opstallen en dat daarom ook de glasopstanden onder de cultuurgrondvrijstelling vallen. Evenmin volgt uit dit arrest dat wanneer de overige opstallen dienstbaar zijn aan de cultuurgrond, zoals eiseres stelt, ook de ondergrond van die overige opstallen en daarmee die opstallen moeten worden aangemerkt als cultuurgrond.
12.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
13.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
(…)"

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1. In hoger beroep is de vraag in geschil of de cultuurgrondvrijstelling ook geldt ter zake van de glasopstanden, ter zake van de grond onder de andere opstallen en ter zake van de andere opstallen, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt. Partijen zijn het eens dat, zo het Hof op een van deze punten in het voordeel van belanghebbende beslist, alsnog achtereenvolgens € 61.112, € 31.104 en € 75.688 aan overdrachtsbelasting wordt teruggegeven.
5.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. Het Hof is met de rechtbank van oordeel dat de twee in geding zijnde elementen, te weten de glasopstanden en de andere opstallen, niet in de cultuurgrondvrijstelling delen, omdat de vrijstelling ziet op de verkrijging van (onder)grond. Het Hof, de overwegingen van de rechtbank overnemend, verwerpt de stelling van belanghebbende dat de vrijstelling ziet op verkrijgingen van hier te lande gesitueerde onroerende zaken en dat die zaken in voorkomend geval, zoals hier aan de orde, het totaal betreffen, derhalve (onder)grond plus opstal. Door de vrijstelling te beperken tot de (onder)grond heeft de wetgever zijn bevoegdheid niet overschreden. Voor een beoordeling van de innerlijke waarde of billijkheid van de wettelijke vrijstelling door de rechter is geen plaats.
6.2. Het Hof is met belanghebbende van oordeel dat het element grond onder de andere opstallen in de cultuurgrondvrijstelling deelt. Daartoe overweegt het Hof dat de passage uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II, 2005/06, 30 572, nr. 9, blz. 17 en 18), zoals die ook is weergegeven in het verweerschrift in hoger beroep (bladzijde 5) en als hier ingelast en herhaald moet worden beschouwd, niet anders kan worden uitgelegd dan dat de wetgever heeft bedoeld ook de ondergrond onder de andere opstallen ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel q, van de WBR vrij te stellen.
6.3. Van belang acht het Hof dat, naar de wetgever in die passage betoogt, met de wijziging van de vrijstelling door de wetgever geen inhoudelijke verandering is beoogd, dat de cultuurgrond duurzaam en bedrijfsmatig ten behoeve van de landbouw wordt geëxploiteerd en dat de eis dat de grond bedrijfsmatig ten behoeve van de landbouw wordt geëxploiteerd er juist toe strekt de verkrijging voor privédoeleinden en de bedrijfsmatige verkrijging ten behoeve van niet-landbouwdoeleinden uit te sluiten van de vrijstelling. In dit geval staat wat dat aangaat vast dat de elementen van de grond alle bedrijfsmatig ten behoeve van de landbouw in hier bedoelde zin worden geëxploiteerd en dat dus geen sprake is van een verkrijging voor privédoeleinden of voor andere dan landbouwdoeleinden. De opvatting van de Inspecteur, die onherroepelijk leidt tot het willekeurig knippen in percelen die objectief bezien dienstbaar zijn aan de exploitatie van de landbouw in hier bedoelde zin, verwerpt het Hof bovendien als voor de praktijk niet werkbaar.
6.4. Dat voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is, met dien verstande dat de Inspecteur een teruggaaf van € 42.639 (€ 11.535 + € 31.104) had moeten verlenen. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten en griffierechten

7.1. Het Hof ziet reden de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. De kosten stelt het Hof vast op in totaal € 2.922 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en in hoger beroep: 4 punten à € 487 x 1,5. Voor een hogere vergoeding van proceskosten. acht het Hof geen termen aanwezig. Uit de stukken van het geding is niet gebleken dat belanghebbende in de bezwaarfase om vergoeding van de proceskosten in bezwaar heeft gevraagd.
7.2. De in beroep en hoger beroep betaalde griffierechten van in totaal € 478 dient de Inspecteur aan belanghebbende te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
- verleent teruggaaf van € 42.639;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van de belanghebbende, vastgesteld op € 2.922; en
- gelast de Inspecteur de griffierechten van € 478 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en E.M. Vrouwenvelder, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 4 april 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.