ECLI:NL:GHDHA:2014:1560

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
6 mei 2014
Zaaknummer
200.095.495-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van finale kwijting in arbeidsovereenkomst en bewijslastverdeling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, gaat het om een geschil tussen Hotel-Café Restaurant De Bijhorst B.V. en een voormalige werknemer, aangeduid als [geïntimeerde]. De Bijhorst, appellante in het principaal hoger beroep, heeft in hoger beroep acht grieven ingediend tegen een eerder vonnis van de kantonrechter. De zaak draait om de uitleg van de woorden 'dit alles tegen finale kwijting' die zijn opgenomen in de ontbindingsbeschikking van de arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde]. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden per 1 januari 2010, waarbij partijen overeenstemming bereikten over een beëindigingsvergoeding van € 35.000,- bruto.

De Bijhorst stelt dat de finale kwijting betekent dat [geïntimeerde] afstand heeft gedaan van alle loonaanspraken uit het verleden, terwijl [geïntimeerde] betoogt dat de finale kwijting enkel betrekking had op vorderingen die hij nog niet kon onderbouwen. Het hof oordeelt dat de uitleg van de finale kwijting niet eenduidig is en dat bewijslevering noodzakelijk is om de juiste uitleg vast te stellen. Het hof laat beide partijen toe tot bewijslevering, waarbij De Bijhorst als eerste aan de beurt is om getuigen te horen.

De beslissing over de grieven in het principaal en incidenteel beroep wordt aangehouden tot na de bewijslevering. De getuigenverhoren zullen plaatsvinden op 16 juni 2014 in het Paleis van Justitie te Den Haag. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan totdat de bewijslevering heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.095.495/01
Zaaknummer rechtbank : 1042278 11-6119

Arrest van 13 mei 2014

inzake

Hotel-Café Restaurant De Bijhorst B.V.,

gevestigd te Wassenaar,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: De Bijhorst,
advocaat: mr. P.H. Mahieu te Den Haag,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te Voorburg,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A.A.M. Zeeman te Voorburg.

Het verdere verloop van het geding

1.
Het hof verwijst naar het tussenarrest van 8 november 2011, waarbij een comparitie van partijen is gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 13 december 2011. Het proces-verbaal van die comparitie bevindt zich bij de stukken. Bij memorie van grieven heeft De Bijhorst acht grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht. Bij memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel met producties heeft [geïntimeerde] de grieven van De Bijhorst bestreden en in incidenteel beroep zeven grieven tegen dat vonnis aangevoerd en toegelicht. Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel tevens houdende akte uitlating producties heeft De Bijhorst de grieven in het incidenteel beroep bestreden. Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.

Feiten

2.1 Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
2.2 [geïntimeerde] is op 3 januari 1994 bij De Bijhorst in dienst getreden.
2.3 Deze arbeidsovereenkomst is bij beschikking van de kantonrechter te Den Haag van 10 november 2009 ontbonden per 1 januari 2010.
2.4 De ontbindingsbeschikking luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…) Partijen (…) hebben alsnog overeenstemming bereikt over de condities waaronder de arbeidsovereenkomst dient te eindigen en zij hebben verzocht de ontbinding van de arbeidsovereenkomst uit te spreken per 1 januari 2010 en de ten laste van de werkgever aan de werknemer toe te kennen vergoeding vast te stellen op € 35.000,- bruto, dit alles tegen finale kwijting (…)
2.5 Over de maanden november en december 2009 heeft De Bijhorst het salaris aan [geïntimeerde] doorbetaald.
2.6 De Bijhorst heeft geen eindafrekening opgesteld.

Beoordeling

3.1 [geïntimeerde] vordert in dit geding van De Bijhorst een aantal bedragen wegens
a. niet uitbetaalde vakantiedagen over 2009;
b. vakantiebijslag over 2009;
c. onterechte inhoudingen in verband met ziekte sinds 3 september 2009;
d. inhouding van kosten van de bedrijfsarts over periode 6 van 2009;
e. niet-betaalde zondagstoeslag over de perioden 11 t/m 13 van 2009;
f. eindejaarsuitkering 2009;
g. in het verleden niet uitgekeerde vakantie-uren;
h. aanspraken zondagstoeslag t/m periode 10 van 2009;
i. in het verleden onterecht ingehouden wachtdagen;
een en ander te vermeerderen met wettelijke verhoging, wettelijke rente en kosten.
3.2 De Bijhorst heeft zich tegen deze vorderingen verweerd, in de eerste plaats met een beroep op de tussen partijen overeengekomen finale kwijting zoals vermeld in de ontbindingsbeschikking (zie hiervoor onder 2.4). De Bijhorst stelt dat ter zitting is afgesproken dat de betaling van € 35.000,- zou plaatsvinden tegen finale kwijting om zo een verdere discussie over tal van zaken uit het verleden (de arbeidsovereenkomst betreffende) te vermijden en te voorkomen dat zij later alsnog geconfronteerd zou worden met een bodemprocedure.
3.3 De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de posten a, b, e en f toegewezen, te vermeerderen met 10% wettelijke verhoging en met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2010, alsmede een bedrag van € 800,- aan buitengerechtelijke kosten, en De Bijhorst veroordeeld in de kosten van het geding. De kantonrechter heeft overwogen dat de afgesproken finale kwijting met behulp van de Haviltexmaatstaf aldus moet worden uitgelegd dat [geïntimeerde] afstand heeft gedaan van alle vermeende loonaanspraken uit het verleden waarover partijen een geschil hadden. Dit heeft, naar de kantonrechter heeft overwogen, tot gevolg dat de vorderingen vermeld onder c (inhoudingen in verband met ziekte sinds 3 september 2009), d (kosten bedrijfsarts over periode 6 van 2009), g (in het verleden niet-uitgekeerde vakantie-uren), h (aanspraken zondagstoeslag t/m periode 10 van 2009) en i (in het verleden onterecht ingehouden wachtdagen) moeten worden afgewezen. Nu tussen partijen niet in geschil is dat De Bijhorst naast de overeengekomen beëindigingsvergoeding het loon tot het einde van het dienstverband diende uit te betalen, terwijl de finale kwijting slechts zag op vermeende loonaanspraken uit het verleden waarover tussen partijen discussie bestond, diende De Bijhorst, naar de kantonrechter verder heeft overwogen, de zondagstoeslag (post e) te betalen als vast onderdeel van dat loon, evenals de eindejaarstoeslag (post f), alsmede de niet-genoten vakantiedagen (post a) en de vakantiebijslag over 2009 (post b), over welke twee laatstgenoemde posten tussen partijen geen discussie bestond en die ook vermeld zijn door De Bijhorst op na de ontbindingsprocedure verstrekte loonstroken .
3.4 Het hof stelt bij de bespreking van de grieven in zowel in het principaal als het incidenteel beroep het volgende voorop. Voor zover De Bijhorst op de arbeidsovereenkomst gegronde vorderingen van [geïntimeerde] bestrijdt met een beroep op een tussen partijen overeengekomen finale kwijting met betrekking tot alle uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen tot 1 januari 2010, rusten volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv op De Bijhorst de stelplicht en de bewijslast ter zake van die uitleg van de finale kwijting. Voor zover De Bijhorst met grief 1 in het principaal beroep een andere bewijslastverdeling bepleit, faalt deze grief. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat als maatstaf bij de uitleg van de tussen partijen overeengekomen finale kwijting de Haviltex-maatstaf dient te worden toegepast. Voor zover De Bijhorst met grief 1 in het principaal beroep klaagt over dat oordeel van de kantonrechter, faalt de grief derhalve eveneens.
3.5 De Bijhorst klaagt er met grief 1 (ook) over dat de kantonrechter de Haviltex-maatstaf onjuist heeft toegepast, althans een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de woorden “dit alles tegen finale kwijting” zoals neergelegd in de ontbindingsbeschikking. Deze woorden kunnen volgens De Bijhorst niet anders worden uitgelegd dan dat partijen afstand hebben gedaan van al hun vorderingen over en weer. De Bijhorst stelt dat [geïntimeerde] bij de overeengekomen en vastgelegde finale kwijting ook geen enkel voorbehoud heeft gemaakt. Indien [geïntimeerde] vorderingen buiten de finale kwijting had willen houden, dan had hij daartoe moeten overgaan, zo betoogt De Bijhorst. Als de bereikte overeenstemming tussen partijen alleen zou hebben gezien op de ontbindingsvergoeding, dan zou de finale kwijting zinloos zijn geweest, zo betoogt De Bijhorst verder. De Bijhorst stelt dat normaal gesproken in ontbindingsbeschikkingen waarin een ontbindingsvergoeding wordt toegekend, nooit een finale kwijting wordt opgenomen; in dat geval dient de arbeidsovereenkomst aan het einde daarvan wel normaal te worden afgewikkeld, aldus De Bijhorst. De Bijhorst voert verder aan dat beide partijen in de ontbindingsprocedure werden bijgestaan door juridische adviseurs, terwijl ook de rechter heeft geassisteerd bij het tot stand komen van de overeenkomst, en deze laatste de finale kwijting in de beschikking heeft opgenomen.
3.6 Met grief 1 in het incidenteel beroep bestrijdt [geïntimeerde] het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] met de finale kwijting afstand heeft gedaan van alle loonaanspraken uit het verleden waarover partijen een geschil hadden, en dat derhalve de hiervoor onder 3.1 genoemde posten c, d, g, h en i moeten worden afgewezen. Ter toelichting op de grief voert [geïntimeerde] aan dat hij met De Bijhorst is overeengekomen dat hij (uitsluitend) afzag van financiële aanspraken uit het verleden die zouden voortvloeien uit een onderzoek door de – door [geïntimeerde] ingeschakelde - vakbond dat op dat moment nog liep, en dat [geïntimeerde] het onderzoek zou laten stopzetten. De finale kwijting zag, aldus [geïntimeerde], uitsluitend op de vordering(en) die hij ten tijde van de totstandkoming van de regeling nog niet kon onderbouwen en waar nader onderzoek van de vakbond voor nodig was. Het betrof hier vorderingen die verband hielden met volgens [geïntimeerde] bestaande onjuistheden in de administratie van De Bijhorst. Volgens [geïntimeerde] hield de uiteindelijk, onder begeleiding van de kantonrechter in de rechtszaal tot stand gekomen regeling in dat [geïntimeerde] een ontbindingsvergoeding zou ontvangen van € 35.000,-, dat de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden per 1 januari 2010 en voorts dat de Bijhorst een eindafrekening zou opmaken – en dienovereenkomstig zou uitbetalen – op basis van haar eigen administratie op dat moment, waartegenover stond dat [geïntimeerde] het onderzoek door de FNV zou laten stopzetten en de discussie over de foutieve administratie van De Bijhorst zou laten rusten.
3.7 De Bijhorst heeft dit betoog van [geïntimeerde] gemotiveerd bestreden.
3.8 Partijen verschillen aldus van mening over de vraag welke uitleg gegeven moet worden aan de woorden “dit alles tegen finale kwijting” zoals neergelegd in de ontbindingsbeschikking van 10 november 2009. Nu partijen aan die bewoordingen geen eenduidige uitleg geven, is bewijslevering nodig. Uit hetgeen partijen tot nu toe hebben aangevoerd, kan het gelijk van één van beiden niet zonder meer worden afgeleid. Zoals het hof hiervoor onder 3.4 heeft overwogen, rusten op De Bijhorst de stelplicht en de bewijslast ter zake van de door haar aan de finale kwijtingsafspraak gegeven uitleg. Het hof verwijst naar de uitleg die de kantonrechter aan de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst heeft gegeven (zie hiervoor onder 3.3) en sluit zich voorshands bij die uitleg aan. De Bijhorst zal, overeenkomstig haar bewijsaanbod, worden toegelaten tot het bewijs van de door haar gestelde uitleg van die overeenkomst, te weten dat [geïntimeerde] daarbij ook afstand heeft gedaan van zijn vorderingen wegens zondagstoeslag over de perioden 11 tot en met 13 van 2009, eindejaarstoeslag 2009, niet-genoten vakantiedagen 2009 en opgebouwde vakantietoeslag 2009. [geïntimeerde] zal, conform zijn bewijsaanbod, worden toegelaten tot tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte uitleg dat partijen met de finale kwijting hebben beoogd dat [geïntimeerde] afstand heeft gedaan van alle vermeende loonaanspraken uit het verleden waarover partijen een geschil hadden.
3.9 De beslissing over de grieven in het principaal en het incidenteel beroep zal verder worden aangehouden tot na de bewijslevering.

Beslissing

Het hof:
  • Laat De Bijhorst toe tot bewijslevering als bedoeld onder 3.8;
  • laat [geïntimeerde] toe tot tegenbewijslevering als bedoeld onder 3.8;
  • bepaalt dat De Bijhorst als eerste aan de beurt is om getuigen te doen horen in het kader van het door haar te leveren bewijs, met dien verstande evenwel dat bewijslevering door De Bijhorst en (tegen)bewijslevering door [geïntimeerde] gecombineerd zullen plaatsvinden voor zover partijen dezelfde getuigen wensen te doen horen;
  • bepaalt dat partijen met het oog op het combineren van getuigenverhoren aan de zijde van De Bijhorst en aan de zijde van [geïntimeerde] met elkaar in overleg dienen te treden over het oproepen van de getuigen die
  • bepaalt dat de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. H.M. Wattendorff, op 16 juni 2014 om 14.00 uur;
  • bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuigen in de maanden juni tot en met augustus van 2014, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
  • verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, H.M. Wattendorff en S.R. Mellema en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 mei 2014.