Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 20 mei 2014
[appellante],
DE GEMEENTE PAPENDRECHT,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
De kunstverzameling dient in de bungalow [adres] alhier bijeen te blijven (…). Met inachtneming van het hierna onder c. bepaalde mag zij in haar geheel worden overgebracht naar een ander passend gebouw in de gemeente Papendrecht, zoals een cultureel centrum en mag zij met andere kunstvoorwerpen worden uitgebreid, met dien verstande echter, dat, voorzover een goed beheer en het op peil houden van de verzameling met zich brengt, bepaalde kunstvoorwerpen kunnen worden verkocht, mits met de opbrengst daarvan andere kunstvoorwerpen worden aangekocht.
Het is toegestaan bepaalde voorwerpen uit de verzameling voor korte duur voor tentoonstellingen uit te lenen, mits voldoende waarborgen worden gegeven voor veilige opstelling en verzending der uitgeleende voorwerpen en alle risico wordt verzekerd.
De verzameling blijft in elk geval in de bungalow [adres] tot aan het overlijden van de schenker, tenzij deze eerder anders bepaalt.
eerste dertien grievenvan [appellante] zijn gericht tegen de afwijzing van haar vorderingen en de daaraan door de rechtbank gewijde overwegingen. [appellante] klaagt erover dat de rechtbank heeft overwogen dat het geen tekortkoming oplevert dat de Gemeente niet permanent de hele collectie tentoonstelt en dat de schenkingsbepalingen de Gemeente daartoe niet verplichten. Zij verzet zich ook tegen het oordeel van de rechtbank dat de schenkingsovereenkomsten niet verplichten tot een wijze van beheer van de collectie die aan de hoogste standaarden voldoet. Zij valt voorts het oordeel van de rechtbank aan dat de door de Gemeente verstrekte samenvatting een goed overzicht geeft van de gedane aan- en verkopen en ruilingen, dat de Gemeente steeds voor een groter bedrag kunst heeft aangekocht dan verkocht en dat de Gemeente geen reden had om een aan- en verkoopadministratie aan te houden. Zij brengt bovendien naar voren dat de Gemeente de collectie niet deugdelijk heeft beheerd doordat zij een grijs gebied heeft doen ontstaan tussen de collectie en de overige in het bezit van de Gemeente zijnde kunst. [appellante] meent verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Gemeente zich door deskundigen heeft laten adviseren; [appellante] betwist verder dat zij onvoldoende heeft onderbouwd waarom het besluit tot verkoop van delen van de collectie onjuist is. Daarnaast betwist [appellante] het oordeel van de rechtbank dat de Gemeente voldoende duidelijk is ingegaan op stellingen van [appellante] met betrekking tot beweerdelijk ontbrekende kunstvoorwerpen en dat de Gemeente voldoende heeft onderbouwd dat zij na het intreden van schade aan de collectie in 2005 adequate maatregelen heeft genomen en ter zake niet tekortgeschoten is, zo min als met betrekking tot de opslag van de collectie. [appellante] betwist ook het oordeel van de rechtbank dat de collectie reeds in de woning niet in perfecte staat verkeerde, dat de Gemeente de collectie na 2005 voor een relatief bescheiden bedrag heeft laten herstellen en dat de collectie in 2009 door een taxateur overwegend in goede staat is geacht. Met haar
veertiende griefkeert [appellante] zich tegen de toewijzing door de rechtbank van de vordering van de Gemeente tot wijziging van de schenkingsvoorwaarden. De
vijftiende griefis gericht tegen de beslissingen van de rechtbank met inbegrip van de proceskostenveroordelingen, de
zestiende grieftegen het passeren van het door [appellante] gedane bewijsaanbod.
incidentele griefover het oordeel van de rechtbank dat de schenkingsovereenkomsten op grond van de artikelen 6:261, tweede lid, jo 6:265 BW ontbonden zouden kunnen worden.
voor de collectiemoeten worden aangekocht. De grieven treffen ook in zoverre geen doel.
bepaaldekunstvoorwerpen kunnen worden verkocht, onderdelen van de collectie (keramiek, porselein en de etnische kunst) af te stoten, overweegt het hof als volgt. In de eerste plaats geldt dat de Gemeente deze stelling gemotiveerd heeft betwist en heeft aangegeven welke voorwerpen uit die delen van de collectie zijn behouden. [appellante] heeft dat verder niet betwist, zodat het hof daarvan uitgaat. [appellante] heeft voorts niet betwist dat uit de jaarverslagen van de voor het beheer van de collectie opgerichte stichting “De Rietgors” blijkt welke werken de Gemeente uit de collectie heeft verkocht. Daarmee staat vast dat individueel bepaalde voorwerpen zijn verkocht of geruild. Het hof acht de omstandigheid dat de genoemde onderdelen grotendeels zijn afgestoten, geen toerekenbare tekortkoming van de Gemeente om de volgende reden. [kunstverzamelaar] heeft in het concept aangegeven dat de hoofdgroepen van de collectie schilderijen, sculpturen en antiek chinees (Aziatisch) aardewerk zijn en dat van het overige (gekwalificeerd als bestemd voor huishoudelijk gebruik) op een lijst moest worden weergegeven wat artistieke waarde had. Hij heeft ook aanbevolen de collectie door deskundigen te laten waarderen. Overeenkomstig de aanbeveling van [kunstverzamelaar] heeft de Gemeente samen met de na diens overlijden aangestelde conservator [kunstenaar], het porselein en aardewerk en de etnische kunst door deskundigen laten waarderen. In het licht van deze adviezen en gelet op het doel van de schenking (de Papendrechtse gemeenschap laten kennisnemen van uit kunstzinnig oogpunt waardevolle kunstvoorwerpen) is de Gemeente niet tekortgeschoten door grote delen van het porselein en aardewerk, alsmede van de etnische kunst af te stoten. De omstandigheid dat de Gemeente zich bij de keuze van de te verkopen werken niet volledig aan de adviezen heeft gehouden, maakt op zichzelf evenmin dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming. Criterium is immers of het afstoten uit oogpunt van goed beheer en op peil houden van de collectie in redelijkheid aanvaardbaar is. Daarbij mocht de Gemeente bovendien afgaan op de adviezen van [kunstenaar], waarvan zij mocht aannemen dat hij als vriend van de overleden schenker bij uitstek op de hoogte was van diens opvattingen. [appellante] heeft niets naar voren gebracht waaruit het tegendeel zou kunnen blijken. De grieven van [appellante] slagen ook in zoverre niet.
Beslissing
29 augustus 2014om
9:30;