In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Vught. De zaak betreft de vastgestelde waarde van een vrijstaande woning, gelegen aan [a-straat 1] te [Z], die door de rechtbank Oost-Brabant was verlaagd naar € 600.000. De heffingsambtenaar had de waarde oorspronkelijk vastgesteld op € 695.000 per 1 januari 2011, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2012. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze beschikking en aanslag, waarna de waarde door de heffingsambtenaar werd verlaagd naar € 640.000. De rechtbank oordeelde dat de waarde te hoog was en stelde deze vast op € 600.000.
In hoger beroep betwist belanghebbende de vastgestelde waarde en stelt dat deze verlaagd moet worden naar € 449.000. De heffingsambtenaar verdedigt de waarde van € 600.000 en heeft ter onderbouwing een taxatierapport overgelegd. Het Hof heeft de mondelinge behandeling op 29 april 2014 gehouden, waarbij beide partijen aanwezig waren. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het Hof wijst erop dat de heffingsambtenaar bij de waardebepaling rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten, en dat de waardeontwikkeling in de tijdsperiode tussen de verkoopdata en de waardepeildatum adequaat is meegenomen.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De beslissing is op 10 juni 2014 in het openbaar uitgesproken. Zowel de belanghebbende als de heffingsambtenaar hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.