ECLI:NL:GHDHA:2014:2163

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
200.113.316/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een zelfstandig bemiddelaar bij het verstrekken van gegevens aan de bank

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van een zelfstandig bemiddelaar, Qua Rendum Epe B.V., in relatie tot WestlandUtrecht Bank N.V. (WUB) en de cliënten, [geïntimeerden]. De zaak is ontstaan na een geschil over de verschuldigdheid van een acceptatieprovisie van € 4.650,00 door de cliënten aan WUB, nadat een overeenkomst van geldlening niet tot stand was gekomen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat Qua Rendum als hulppersoon van WUB moest worden beschouwd, waardoor WUB verantwoordelijk was voor het niet doorsturen van belangrijke documenten door Qua Rendum. WUB ging in hoger beroep tegen deze beslissing en stelde dat Qua Rendum als hulppersoon van de cliënten moest worden aangemerkt.

Het hof heeft de feiten van de zaak vastgesteld, waaronder de bemiddelingsovereenkomst tussen WUB en Qua Rendum, waarin de verantwoordelijkheden van de intermediair zijn vastgelegd. Het hof oordeelde dat Qua Rendum als hulppersoon van WUB moet worden beschouwd, omdat WUB de cliënten verplichtte om gebruik te maken van geselecteerde tussenpersonen. Dit leidde tot de conclusie dat de verantwoordelijkheid voor het niet ontvangen van de benodigde documenten bij WUB lag, en niet bij de cliënten. Het hof bekrachtigde daarmee het vonnis van de rechtbank en wees de vordering van WUB af, waarbij het hof ook de proceskosten aan WUB oplegde.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van banken en hun intermediairs in het proces van het verstrekken van financiële producten en de aansprakelijkheid die voortvloeit uit de relatie tussen hen en hun cliënten. Het hof heeft ook het bewijsaanbod van WUB gepasseerd, omdat dit niet relevant was voor de uitkomst van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.113.316
Zaaknummer rechtbank : 1083643 / CV EXPL 11-2215

arrest d.d. 13 mei 2014

inzake

WestlandUtrecht Bank N.V.,

gevestigd te Amsterdam,
appellante,
hierna te noemen: WUB,
advocaat: mr. T.J.P. Jager te Amsterdam,
tegen
1.
[geïntimeerde sub 1],
2.
[geïntimeerde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. P.J. Gijsbertsen te Gouda.

Het verloop van het geding

1.1 Bij exploit van 16 juli 2012, hersteld bij exploiten van 8 oktober 2012 en 19 oktober
2012, is WUB in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Gouda van 7 juni 2012. Bij memorie van grieven met twee producties heeft WUB één grief tegen het besteden vonnis geformuleerd en toegelicht. Bij memorie van antwoord hebben [geïntimeerden] de grief bestreden. Op 22 april 2014 hebben partijen de zaak doen bepleiten, waarna arrest is bepaald.
1.2 Arrest zal worden gewezen op het overgelegde kopie-dossier en op het griffiedossier.
1.3 Het hof heeft vastgesteld dat de appeldagvaarding en de herstelexploiten zijn
betekend aan [geïntimeerde sub 1] en [naam]. Het hof zal in dit arrest de door [geïntimeerden] zelf gehanteerde naam […] gebruiken, welke naam ook in de stukken en het bestreden vonnis als naam van geïntimeerde sub 2 naar voren komt.

Beoordeling van het hoger beroep

2.
Het hof gaat uit van de navolgende vaststaande feiten.
a) WUB is een bank die onder meer geldleningen verstrekt. WUB werkt uitsluitend met intermediairs met wie zij een bemiddelingsovereenkomst heeft gesloten. Een van die intermediairs was Qua Rendum Epe B.V. (hierna: Qua Rendum). In de bemiddelingsovereenkomst die WUB op 21 augustus 2006 met Qua Rendum heeft gesloten is onder meer opgenomen:
Rechten en verplichtingen van partijen
(…)
4.
Het intermediair draagt als zelfstandig ondernemer zelf de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor de door hem aan de cliënt verleende diensten en staat jegens de Aanbieder in voor een goede kwaliteit van die dienstverlening. De door het intermediair aan de cliënt verstrekte adviezen zullen zijn afgestemd op de bij de cliënt ingewonnen informatie over diens financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid.(…)
Werkwijze
(…)
7.
Het intermediair geeft in een volledig ingevuld aanvraagformulier van de Aanbieder de namen, adressen en woonplaatsen op van hen, die zich bereid verklaren als cliënt met de Aanbieder in relatie te treden. Hij licht de Aanbieder daarbij zoveel mogelijk in omtrent hun persoon en gegoedheid. Zolang geen inlichtingen als hiervoor bedoeld verstrekt zijn, mag de Aanbieder aannemen dat het intermediair hun persoon en gegoedheid zonder reserve gunstig beoordeelt. Het intermediair is niet aansprakelijk voor de persoon of de gegoedheid van de door hem aangebrachte cliënten, tenzij hij de Aanbieder iets verzwijgt, wat hem omtrent een cliënt bekend was of hem als intermediair bekend behoorde te zijn en dat de Aanbieder van belang acht voor het verstrekken van producten.
8.
Het intermediair is verantwoordelijk voor het opvragen bij de cliënt van de door de Aanbieder noodzakelijk geachte bescheiden en het tijdig aanleveren daarvan in verband met het uitwerken en beoordelen van de aanvraag.
9.
Het intermediair verbindt zich om, vóór het afsluiten van een complex product (de betekenis hiervan is partijen genoegzaam bekend), waarbij het uitreiken van een financiële bijsluiter verplicht is, aan een cliënt een financiële bijsluiter uit te reiken overeenkomstig de voorwaarden die hieraan in wet- en regelgeving worden gesteld. De Aanbieder vervaardigt ten aanzien van de door haar aangeboden, in de zin van de wet, complexe producten, de financiële bijsluiters en is verantwoordelijk voor de inhoud van door haar vervaardigde financiële bijsluiters. De Aanbieder verbindt zich te zorgen dat het intermediair in staat wordt gesteld om de financiële bijsluiter bij een offerte te verstrekken.
(…)
Verzekeren
e. Het intermediair draagt als zelfstandig adviseur zelf de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor het door hem aan de cliënt uitgebrachte advies. WUV draagt hiervoor geen verantwoordelijkheid. WUV intervenieert niet in de aard en inhoud van de relatie tussen het intermediair en zijn cliënt noch in de door het intermediair aan zijn cliënt uitgebrachte adviezen.”
Op of omstreeks 26 september 2008 heeft WUB aan [geïntimeerden] door tussenkomst van Qua Rendum een offerte uitgebracht voor een zogenaamde Vermogens Advies Hypotheek. In deze offerte is een leningbedrag van € 465.000,- genoemd en is onder meer opgenomen:
13a. Contactpersoon
Qua Rendum B.V., (0578) 678070
Financier
WestlandUtrecht Hypotheekbank N.V., Postbus 10394, 1001 EJ AMSTERDAM
(…)
Voorbehouden
Deze offerte wordt u gedaan onder de volgende voorbehouden:
(…)
08.
De ondergetekende(n) machtigt/machtigen de bank om van (…) (rekeningnummer) éénmalig een bedrag ter grootte van 1% van het (de) leningbedrag(en), de acceptatieprovisie, af te schrijven indien na ondertekening van de offerte geen overeenkomst van geldlening is getekend voor 26-01-2009 + 3 maanden, en als de schuldenaar in geval van Maatwerk in rente de rente wil aanpassen naar de op dat moment geldende marktrente.”
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben deze offerte op 10 oktober 2008 geaccepteerd en ondertekend.
In een e-mail van 14 oktober 2008 van [X] (hierna: [X]), verbonden aan Qua Rendum, aan [geïntimeerden] is onder meer opgenomen:
“De bijlagen doorgezonden naar Westland Utrecht, die nu accoord hebben gegeven (hoewel ze alles niet leesbaar vonden etc..) De zaak is dus in werking gezet (…).”
Op 25 januari 2009 heeft [geïntimeerde sub 1] een e-mail aan [X] gestuurd waarin onder meer is opgenomen:
“Hoe loopt het? Het is alweer een paar weken geleden dat ik de nodige documenten heb ondertekend en binnenkort is volgens mij de datum dat e.e.a. gepasseerd zou moeten worden.”
Bij e-mail van 6 februari 2009 heeft [geïntimeerde sub 1] dezelfde vraag gesteld aan [Y], eveneens verbonden aan Qua Rendum.
Bij brieven van 26 maart 2009 en 10 april 2009 aan Qua Rendum heeft WUB haar erop geattendeerd dat [geïntimeerden] een acceptatieprovisie verschuldigd zijn indien niet tijdig een overeenkomst van geldlening tot stand komt.
Een overeenkomst van geldlening tussen WUB en [geïntimeerden] is niet tot stand gekomen.
Op 27 april 2009 heeft WUB [geïntimeerden] als volgt aangeschreven:
“(…) De overeenkomst van geldlening is door u (anders dan door toedoen van de bank) niet voor de met u in de offerte overeengekomen datum ondertekend. U bent conform de toepasselijke voorwaarden genoemd in de offerte als gevolg daarvan acceptatieprovisie aan ons verschuldigd ter grootte van een bedrag van 1% van het geoffreerde leningbedrag.
U heeft aan ons ter incasso van dit bedrag een volmacht afgegeven. Op basis van deze incassovolmacht zal binnen 8 dagen een bedrag van € 4.650,00 van de Vermogens Advies Hypotheek offerte met Maatwerk in rente van de door u opgegeven rekening (…) worden afgeschreven.
Voor vragen met betrekking tot de acceptatieprovisie verwijzen wij u naar uw Intermediair, Qua Rendum B.V. te Epe.”
[geïntimeerden] hebben het bedrag van € 4.650,00 niet voldaan, waarna er door [geïntimeerden] enerzijds en WUB en haar incassogemachtigde anderzijds nader over de verschuldigdheid van dit bedrag is gecorrespondeerd.
Op 3 juni 2009 is het faillissement van Qua Rendum uitgesproken.
Op een print van de website van WUB van 19 november 2012 is onder meer de volgende tekst opgenomen:
Wie zijn wij?
(…) Wij bieden, samen met onze dochterondernemingen, financiële producten en diensten. Voor onze hypotheken kunt u bij uw financieel adviseur terecht. Sparen en beleggen kunt u via uw financieel adviseur of rechtstreeks bij ons afsluiten. (…)
Waar kunt u voor welke producten terecht?
(…)
WestlandUtrecht Bank Hypothekenvoor particulieren en zelfstandig ondernemers via ons netwerk van onafhankelijke financieel adviseurs
WestlandUtrecht Bank en onze financieel adviseurs
WestlandUtrecht Bank werkt samen met zorgvuldig geselecteerde financieel adviseurs. U kunt hier terecht voor het afsluiten van een hypotheek. Beleggen en sparen kunt u zelf rechtstreeks doen bij WestlandUtrecht Effectenbank. Voor advies en hulp over deze producten kunt u ook terecht bij onze financieel adviseurs.
Duidelijk en transparant over provisie
Onze financieel adviseurs ontvangen voor hun dienstverlening van u een vergoeding. Ook is het mogelijk dat zij van ons provisie ontvangen. Deze provisie is een vergoeding die wij betalen aan adviseurs voor hun bemiddeling.
Uw financieel adviseur informeert u over provisie
Uw financieel adviseur moet u goed informeren over de werkelijke beloning die hij ontvangt. Hij zal u informeren of hij voor zijn bemiddeling (ook) provisie van ons ontvangt. Uw adviseur moet u dit voor het aangaan van de overeenkomst meedelen en vastleggen in een overeenkomst over zijn dienstverlening.
(…)”
Op de website is verder een knop opgenomen met de titel “zoek een adviseur bij u in de buurt”.
3.
WUB vordert in dit geding de hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] tot
betaling van € 5.000,-. De rechtbank heeft in haar vonnis van 7 juni 2012 deze vordering afgewezen. Daartoe overwoog de rechtbank, samengevat weergegeven, dat beslissend voor de uitkomst van de zaak is of Qua Rendum als hulppersoon van WUB of als hulppersoon van [geïntimeerden] moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat Qua Rendum een hulppersoon van WUB was zodat het voor rekening en risico van WUB komt dat de door [geïntimeerden] aan Qua Rendum toegestuurde stukken niet door Qua Rendum aan WUB zijn doorgezonden.
4.
WUB heeft één grief tegen het vonnis van de rechtbank geformuleerd, welke grief inhoudt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het ervoor moet worden gehouden dat Qua Rendum de hulppersoon van WUB was.
5.
Bij de beoordeling van deze grief stelt het hof voorop dat geen grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat beslissend voor de uitkomst van de zaak is of Qua Rendum een hulppersoon van WUB was of van [geïntimeerden]. Het hof zal de zaak dan ook binnen dat kader beoordelen. Evenmin is een grief gericht tegen de feitelijke vaststelling dat [geïntimeerden] de aanvullende stukken ruim voor het verloop van de in de offerte genoemde termijn aan Qua Rendum hadden toegezonden, zodat het hof ook daarvan zal uitgaan.
6.
Uit het bepaalde in artikel 6:76 BW volgt dat een schuldenaar die bij de uitvoering van zijn verbintenis gebruik maakt van de hulp van andere personen, voor hun gedragingen op gelijke wijze als voor zijn eigen gedragingen aansprakelijk is. Hulppersonen in de zin van dit artikel zijn al diegenen die de schuldenaar op enige wijze bij de uitvoering van zijn verbintenis heeft ingeschakeld. De kring van personen waarop deze bepaling betrekking heeft moet niet te ruim worden getrokken. Er bestaat alleen aansprakelijkheid op grond van deze bepaling voor personen van wie de hulp wordt gebruikt bij de uitvoering van de verbintenis ten aanzien waarvan de aansprakelijkheid in het geding is. De ratio van het bepaalde in artikel 6:76 BW is onder meer daarin gelegen dat een schuldenaar die door het inschakelen van hulppersonen zijn activiteiten kan vergroten, ook het risico van het tekortschieten van die hulppersonen dient te dragen.
7.
Het hof stelt vast dat de offerte van 26 september 2008 door [geïntimeerden] is geaccepteerd. Er is aldus een overeenkomst tot stand gekomen onder de in die offerte opgenomen voorwaarden. Die voorwaarden strekten er onder meer toe dat [geïntimeerden] een aantal financiële stukken aan WUB zouden toesturen waaruit, samengevat weergegeven, hun financiële positie was af te leiden. Een volledige uitvoering van deze offerte zou er uiteindelijk toe moeten leiden dat een overeenkomst van geldlening tussen partijen tot stand zou komen op basis van de geaccepteerde offerte. Partijen verschillen er niet over van mening dat [geïntimeerden] na ondertekening van de offerte waren gehouden de in die offerte genoemde financiële gegevens aan Qua Rendum aan te leveren terwijl het vervolgens na ontvangst van die stukken, aan WUB zou zijn de overeenkomst van geldlening op te stellen en aan [geïntimeerden] voor te leggen. Vaststaat dat [geïntimeerden] die bedoelde gegevens aan Qua Rendum hebben toegestuurd.
8.
Bij beantwoording van de vraag van welke partij Qua Rendum als hulppersoon moet worden beschouwd, neemt het hof in aanmerking dat [geïntimeerden] voor het verkrijgen van een offerte en de totstandkoming van de overeenkomst van geldlening met WUB genoodzaakt waren zich tot een van de door WUB geselecteerde tussenpersonen te wenden. De feitelijke gang van zaken is immers aldus dat WUB financieringen aanbiedt en voor het totstandkomen daarvan overeenkomsten heeft gesloten met een beperkt aantal tussenpersonen aan wie zij in de bemiddelingsovereenkomsten voorschriften heeft opgelegd ten aanzien van de te volgen werkwijze. (Volledige) vrijheid bij de keuze van een tussenpersoon hadden [geïntimeerden] dus niet, terwijl er tussen WUB en de uitgekozen tussenpersoon al wel een contractuele relatie bestond waarin was bepaald op welke wijze de tussenpersoon bij de totstandkoming van een overeenkomst van geldlening zou moeten optreden. Die feitelijke gang van zaken vormt een belangrijke aanwijzing dat Qua Rendum als hulppersoon van WUB moet worden beschouwd nu het immers WUB is die (i) ervoor heeft gekozen uitsluitend met tussenpersonen te willen werken om haar financieringen aan te bieden en daar dus profijt van heeft en (ii) WUB met die tussenpersonen afspraken heeft gemaakt over de te volgen werkwijze wanneer een potentiële cliënt zich tot de tussenpersoon wendt.
9.
Het hof verwerpt het standpunt van WUB dat uit haar website blijkt dat deze tussenpersonen (niettemin) hulppersoon van de cliënt van WUB zouden zijn. Niet alleen is onduidelijk of de website in 2008 dezelfde was als die waarvan in dit geding een print is overgelegd, maar ook worden op de website deze tussenpersonen niet alleen aangeduid als “uw financieel adviseur”, maar ook als “onze financiële adviseurs” en wordt er gesproken over “ons netwerk van onafhankelijke financieel adviseurs”. Dat dit in 2008 anders was, in die zin dat destijds op de website duidelijk en ondubbelzinnig stond vermeld dat een in te schakelen tussenpersoon (als hulppersoon) in opdracht van een cliënt zou optreden, is door WUB niet gesteld. [geïntimeerden] behoefden er aldus in 2008 niet op bedacht te zijn dat de door WUB op haar website genoemde, althans via een knop op haar website te bereiken en door haar gecontracteerde tussenpersonen, niet de hulppersonen van WUB zouden zijn, maar hun eigen hulppersoon, wier tekortschieten voor hun rekening zou komen.
10.
Ook overigens kan niet worden aangenomen dat [geïntimeerden] in 2008/2009 hadden moeten concluderen dat een in te schakelen tussenpersoon als hun hulppersoon zou optreden. De bemiddelingsovereenkomst tussen WUB en Qua Rendum biedt daarvoor onvoldoende grond. [geïntimeerden] hebben er in de eerste plaats onweersproken op gewezen dat zij deze bemiddelingsovereenkomst in 2008/2009 niet kenden. Verder acht het hof van belang dat in die bemiddelingsovereenkomst weliswaar is opgenomen dat de tussenpersoon zelfstandig ondernemer is en zelf de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid draagt voor de door hem aan een cliënt verleende diensten, maar eveneens volgt uit die bemiddelingsovereenkomst, in het bijzonder uit het bepaalde in de artikelen 8 en 9, dat de tussenpersoon taken die bij de totstandkoming van een overeenkomst van geldlening op WUB rusten, krijgt opgelegd. Het verkrijgen van de voor de totstandkoming van de overeenkomst van geldlening benodigde gegevens wordt in deze bemiddelingsovereenkomst in de onderlinge relatie tussen WUB en Qua Rendum ook beschouwd als een verantwoordelijkheid van Qua Rendum. Het feit dat dit juist in de overeenkomst waarin de relatie tussen WUB en Qua Rendum is neergelegd wordt benoemd als verantwoordelijkheid van de tussenpersoon duidt erop dat Qua Rendum als hulppersoon van WUB optrad. Zou de verkrijging van gegevens immers uitsluitend een verantwoordelijkheid van de (potentiële) cliënt zijn geweest, dan zou er geen reden zijn geweest hierover iets in de bemiddelingsovereenkomst op te nemen. De verwijzing door WUB naar artikel 30 onder e van de bemiddelingsovereenkomst acht het hof niet relevant aangezien dat artikel betrekking heeft op de bemiddeling bij verzekeringen.
11.
WUB heeft er terecht op gewezen dat in de offerte wordt gesproken over “uw tussenpersoon” maar het hof acht ook dat niet doorslaggevend aangezien Qua Rendum in de offerte (achter 13a) ook wordt aangeduid als
contactpersoon, hetgeen er veeleer op duidt dat Qua Rendum in die hoedanigheid namens WUB optreedt bij het totstandbrengen van de offerte en de overeenkomst van geldlening en ook als adressant bij toezending van stukken kan worden gebruikt.
12.
Het hof is dan ook van oordeel dat gelet op het feit dat WUB potentiële cliënten dwingt tot het kiezen van een van de door haar geselecteerde en gecontracteerde tussenpersonen, het feit dat aan de tekst op de website voor dergelijke potentiële cliënten aanwijzingen kunnen worden ontleend voor de conclusie dat die tussenpersonen in opdracht van WUB werken en gelet op de hierboven besproken inhoud van de bemiddelingsovereenkomst, moet worden geconcludeerd dat Qua Rendum als hulppersoon van WUB moet worden beschouwd bij de totstandkoming van de overeenkomst van geldlening. Dat betekent dat het feit dat de aanvullende financiële stukken WUB niet hebben bereikt, niet aan [geïntimeerden] kan worden toegerekend. Dat wordt niet anders wanneer zou moeten worden aangenomen dat er tussen [geïntimeerden] enerzijds en Qua Rendum anderzijds (ook) een overeenkomst tot stand is gekomen, aangezien een dergelijke overeenkomst, over de inhoud waarvan WUB overigens niets heeft gesteld, niets af zou doen aan het feit dat [geïntimeerden] gedwongen waren uit de door WUB geselecteerde tussenpersonen te kiezen en in de bemiddelingsovereenkomst is vastgelegd dat een intermediair verantwoordelijk is voor het opvragen bij de cliënt van de door de aanbieder noodzakelijk geachte bescheiden en het tijdig aanleveren daarvan in verband met het verwerken en beoordelen van de aanvraag. De grief faalt dan ook.
13.
Het bovenstaande brengt mee dat de vordering ook in hoger beroep strandt. WUB zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
14.
Het bewijsaanbod heeft geen betrekking op feiten die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden, zodat het wordt gepasseerd.

De beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Gouda, van 7 juni 2012;
  • veroordeelt WUB in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 299,- aan verschotten en € 1.896,- (3 punten x tarief 1) aan salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. van der Helm, A.J.M.E. Arpeau en A.J. Coster en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 mei 2014 in aanwezigheid van de griffier.