ECLI:NL:GHDHA:2014:2306

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2014
Publicatiedatum
10 juli 2014
Zaaknummer
200.123.098-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over toiletunits langs rijkswegen en wanprestatie

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [appellant] en Green Relief B.V. betreffende de verhuur van twee toiletunits langs rijkswegen. De overeenkomst, die op 12 maart 2010 werd getekend, hield in dat Green Relief de units zou plaatsen en dagelijks zou schoonmaken. Echter, er ontstonden problemen met de reiniging van de toiletunit bij De Poppe, wat leidde tot klachten van Rijkswaterstaat. Op 12 november 2010 besloot [appellant] de overeenkomst te beëindigen, maar Green Relief weigerde dit te accepteren. In eerste aanleg werd de vordering van Green Relief tot betaling van huurtermijnen en schoonmaakkosten toegewezen, terwijl de reconventionele vordering van [appellant] werd afgewezen. In hoger beroep heeft het hof de feiten vastgesteld en geoordeeld dat de overeenkomst tot 1 april 2011 liep. Het hof oordeelde dat Green Relief haar verplichtingen ten aanzien van de locatie Bergh was nagekomen, maar dat er een tekortkoming was bij de locatie De Poppe op 11 november 2010. Desondanks was deze tekortkoming niet voldoende om de overeenkomst te ontbinden. Het hof heeft de vorderingen van Green Relief gedeeltelijk toegewezen en de reconventionele vorderingen van [appellant] afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, en het hof heeft de eerdere vonnissen vernietigd en nieuwe beslissingen genomen over de betalingsverplichtingen van [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.123.098/01
Rolnummer rechtbank : 1214169 \ CV EXPL 11-12002

Arrest van 22 juli 2014 (bij vervroeging)

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel,
verweerder in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R.P. Groot te Alkmaar,
tegen

Green Relief B.V.,

gevestigd te Rhoon,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
hierna te noemen: Green Relief,
advocaat: mr. M.G.T. Uphus te 's-Gravendeel.

Het geding

Voor de procedure tot 7 mei 2013 wordt verwezen naar het tussenarrest van die datum waarbij een comparitie van partijen werd gelast. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 6 juni 2013. Hierna heeft [appellant] bij memorie van grieven, tevens akte wijziging van eis, tien grieven aangevoerd en zijn eis vermeerderd. Green Relief heeft bij memorie van antwoord in het principaal appel verweer gevoerd en op haar beurt incidenteel appel ingesteld onder aanvoering van zes grieven (de laatste twee grieven genummerd V). [appellant] heeft vervolgens een memorie van antwoord in incidenteel appel genomen. Op 5 juni 2014 hebben partijen de zaak mondeling doen bepleiten aan de hand van pleitnotities. Namens [appellant] zijn daarbij nog producties (genummerd 23 tot en met 26) in het geding gebracht. Vervolgens is arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

In het principaal en incidenteel appel

1.
De door de kantonrechter in het vonnis van 2 maart 2012 in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.11) vastgestelde feiten staan niet ter discussie, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
2.
Kort en zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, gaat het geschil om het volgende.
(2.1) Green Relief heeft met ingang van 1 april 2010 aan [appellant] twee toiletunits verhuurd, welke units door Green Relief waren geoffreerd voor de duur van een jaar. Een unit is geplaatst langs de Rijksweg A12 op de verzorgingsplaats Bergh (Bergh) nabij Zevenaar, de andere unit is geplaatst langs de Rijksweg A1 op de verzorgingsplaats De Poppe (De Poppe) nabij Oldenzaal. Partijen hebben tevens afgesproken dat de units eenmaal per dag door Green Relief zouden worden schoongemaakt. Het voorgaande is vastgelegd in de door [appellant] op 12 maart 2010 getekende offerte. In deze offerte is onder het kopje “Leveringsvoorwaarden” vermeld:
“Op onze diensten en deze offerte zijn de ‘Leveringsvoorwaarden Green Relief BV’ van toepassing (…). Een exemplaar vindt u bij deze offerte bijgesloten. (..)”(2.2) Op 9 maart 2010 heeft [appellant] een e-mail gestuurd aan [directeur] (directeur van Green Relief), waarin [appellant] onder meer heeft vermeld:
“(…) De plaatsingstermijn is overigens verlengd tot en met 31 december 2011.”(2.3) De plaatsing van deze toiletunits hield verband met een proef van Rijkswaterstaat (RWS), kort gezegd strekkende tot het verschaffen van fatsoenlijke wc-voorzieningen langs de snelweg ten behoeve van weggebruikers (met name vrachtwagenchauffeurs). [appellant] had van een klant van haar, Aannemingsbedrijf De Jong en Zoon Beesd B.V. (hierna: De Jong), opdracht gekregen voor het plaatsen van de toiletunits. De Jong op haar beurt had de opdracht van RWS gekregen.
(2.4) Op de locatie De Poppe zijn problemen ontstaan wegens vervuilde toiletten. RWS heeft hierover regelmatig geklaagd bij De Jong en [appellant]. Op 14 september 2010 heeft [directeur] (van Green Relief) aan Fred [appellant] gemaild:
“Zoals reeds diverse malen aangegeven is het in verband met het aantal mensen die gebruik maken van het toilet De Poppe in combinatie met de capaciteit van het toilet De Poppe noodzakelijk om er minimaal een tweede toiletunit bij te plaatsen.Op uw vraag om eerst te kijken of het toilet dan wel het produkt functioneert kunnen wij u antwoorden dat ons toilet dan wel produkt functioneert, zoals duidelijk tastbaar is voor u in verband met de toiletunit op de locatie Bergh.Het is dan ook op de locatie geen functioneringsprobleem maar door de hoeveelheid mensen een capaciteitsprobleem, welke alleen opgelost kan worden doorbijplaatsing van minimaal een extra toiletunit. (…)”Op 28 september 2010 heeft [appellant] aan Green Relief om technische oplossingen voor locatie De Poppe gevraagd. Green Relief heeft dezelfde dag als oplossingen aangedragen (i) zwaardere pompen en 2x per dag reinigen en (ii) het bijplaatsen van een extra unit.
(2.5) Op 20 oktober 2010 heeft RWS aan [appellant] gemaild dat besloten is om gebruik te maken van de mogelijkheid van een 2e dagelijkse reiniging van De Poppe.
Op 25 oktober 2010 te 11.54 uur heeft [appellant] aan Green Relief gemaild:
“De kogel is dus door de kerk bij Rijkswaterstaat. Ze hebben echt wel door dat de unit op De Poppe echt zin heeft. Vanuit budgetoverwegingen wil Rijkswaterstaat gebruik maken van ons aanbod om De Poppe 2 maal per dag te reinigen. Dit gaat in op 25 oktober en duurt tot 31 december.(…)”(2.6) Met ingang van 1 november 2010 is Green Relief gestart met tweemaal daags schoonmaken bij De Poppe. [appellant] schrijft hierover bij conclusie van antwoord (19): “Per 1 november 2010 zou er tweemaal per dag worden gereinigd.”
(2.7) Op donderdag 11 november 2010 te 9.45 uur heeft [appellant] van RWS de klacht ontvangen dat er die ochtend bij De Poppe nog geen schoonmaakronde was geweest en dat het er een bende was. Op diezelfde dag om 16.48 uur heeft RWS aan De Jong en [appellant] gemaild dat het een nog grotere bende was dan die ochtend en dat er in plaats van 2x per dag helemaal niet werd gereinigd. [appellant] heeft deze e-mail om 16.56 uur doorgestuurd naar [directeur] en diens zoon [zoon van directeur]. [directeur] zat op dat moment in Suriname. [zoon van directeur] heeft om 17.56 uur teruggemaild naar [appellant] dat hij het schoonmaakbedrijf niet te pakken kreeg, dat [directeur] maandag 15 november terug zou zijn, waarna ze zullen afreizen naar De Poppe. [directeur] is op 16 november 2010 daadwerkelijk naar De Poppe gegaan.
(2.8) Op 16 november 2010 heeft [appellant] aan Green Relief laten weten dat de toiletunit bij De Poppe verwijderd moest worden. Green Relief heeft dit geweigerd. Op 22 november 2010 heeft [appellant] Green Relief gesommeerd de toiletunits op beide locaties te verwijderen. Green Relief heeft dit niet gedaan.
(2.9) Bij aangetekende brief van 24 november 2010 heeft [appellant] aan Green Relief onder meer bericht:
“(…) De reiniging bleef echter een probleem.(…) Uiteindelijk is door ons besloten per 12 november de unit op De Poppe buiten bedrijf te stellen en het contract voor deze unit te beëindigen.(…) was voor ons de maat vol en is besloten de inzet voor zowel De Poppe als Bergh met onmiddellijke ingang te beëindigen. (…) dat betalingen voor de unit De Poppe per 12 november zijn gestaakt en de betalingen voor de unit Bergh per 16 november zijn gestaakt. (….)(2.10) Green Relief heeft de beëindiging van de overeenkomst niet geaccepteerd en zich op het standpunt gesteld dat de overeenkomst met [appellant] gold tot en met 31 december 2011.
(2.11) Vervolgens is [appellant] door Green Relief gedagvaard voor de kantonrechter te Rotterdam. Na vermindering van eis heeft Green Relief gevorderd, kort weergegeven, veroordeling van [appellant] tot betaling van € 93.628,01 (huurtermijnen en marge op schoonmaakkosten tot einde looptijd 31 december 2011), vermeerderd met de contractuele rente dan wel wettelijke handelsrente vanaf de vervaldag van de facturen, de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van E 2.500,-- en de kosten van de conservatoire beslagen ten bedrage van € 1.564,14, kosten rechtens.
(2.12) [appellant] heeft in eerste aanleg, na vermindering van eis, in reconventie gevorderd, kort weergegeven, veroordeling van Green Relief tot betaling van
€ 9.965,81 wegens onrechtmatig gelegd beslag, kosten rechtens.
(2.13) De kantonrechter heeft de (conventionele) vordering van Green Relief toegewezen tot een bedrag van € 39.244,50, met contractuele rente ad 1% per maand vanaf de respectievelijke vervaldata van de onderliggende facturen en met de wettelijke rente vanaf datum vonnis over het verschuldigde bij het ontbreken van facturen. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen, kort weergegeven:
(i) Met betrekking tot de locatie De Poppe was er sprake van een tekortkoming van Green Relief betreffende de uitvoering van de schoonmaakwerkzaamheden. Dit onderdeel van de overeenkomst is rechtsgeldig ontbonden door [appellant].
(ii) Er is sprake van deelbare prestaties. Nu over de locatie Bergh geen klachten zijn, stond het [appellant] niet vrij de overeenkomst ten aanzien locatie Bergh te ontbinden. Van onvoorziene omstandigheden was geen sprake.
(iii) De algemene voorwaarden van Green Relief zijn van toepassing. Zij zijn in dit geval niet vernietigbaar.
(iv) Green Relief mocht er vanuit gaan dat de overeenkomst tot 31 december 2011 was verlengd.
(v) Een bedrag van € 9.817,50 aan vervallen huurtermijnen en schoonmaak tot en met week 1 van 2011 wordt toegerekend aan locatie Bergh.
(vi) Een bedrag van € 29.427 (de helft van € 58.854,--) aan huur plus gemiste marge schoonmaakkosten, minus BTW, vanaf week 2 van 2011 tot 31 december 2011 ) wordt toegerekend aan locatie Berg,
(vii) In totaal levert dit een door [appellant] te betalen bedrag op van € 39.244,50, vermeerderd met de contractuele rente van 1% per maand vanaf de vervaldata van de onderliggende facturen, althans bij gebreke hiervan met de wettelijke rente vanaf datum vonnis over het verschuldigde.
(2.14) De kantonrechter heeft de reconventionele vordering van [appellant] afgewezen, omdat het door Green Relief gelegde beslag niet onrechtmatig werd beoordeeld.
3.
[appellant] heeft deze beslissingen in hoger beroep met zijn grieven aangevallen, terugbetaling gevorderd primair van een bedrag van € 45.720,43 dat hij uit hoofde van het bestreden vonnis van 23 november 2012 heeft voldaan, en zijn reconventionele eis vermeerderd.
In reconventie heeft [appellant] gevorderd, zakelijk weergegeven:
(I) een bedrag van € 9.965,81 wegens onrechtmatige beslaglegging;
(II) primair veroordeling van Green Relief tot betaling van € 11.700,-- wegens gederfd rendement over de periode 15 november 2010 tot en met 31 maart 2011, subsidiair een bedrag van € 34.515,-- wegens gederfd rendement tot 31 december 2011;
(III) een bedrag van € 56.635,20 aan schade wegens ontbinding van de overeenkomst met Green Relief waarvoor De Jong [appellant] aansprakelijk heeft gesteld:
(IV) het voorgaande vermeerderd met de wettelijke handelsrente.
Daarnaast heeft [appellant] gevorderd veroordeling van Green Relief in de kosten van beide instanties.
4.
Green Relief heeft gemotiveerd verweer gevoerd en van haar kant incidenteel appel ingesteld onder aanvoering van zes grieven.
5.
Met de grieven in het principaal en incidenteel appel wordt het geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd, zij het dat Green Relief niet heeft geklaagd over de afwijzing van de buitengerechtelijke incassokosten, zodat de afwijzing van dit onderdeel vast staat. Het hof oordeelt als volgt.
De inhoud van de overeenkomst tussen partijen
6.
Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat de overeenkomst tussen partijen ten aanzien van de locatie De Poppe en de locatie Bergh een looptijd had van één jaar, en wel tot 1 april 2011. Hiertoe is met name van belang dat partijen dit uitdrukkelijk aldus hebben vastgelegd bij de op 12 maart 2010 door [appellant] getekende offerte van Green Relief. De omstandigheid dat [appellant] voordien op 9 maart 2010 naar Green Relief heeft gemaild
“(…) De plaatsingstermijn is overigens verlengd tot en met 31 december 2011.”, leidt in dit geval niet tot de conclusie dat desondanks een (huur)termijn tot en met 31 december 2011 is overeengekomen. Niet alleen verdraagt dit zich niet met de latere schriftelijke vastlegging, waarin wordt gesproken over een overeenkomst van een jaar – partijen zijn het er over eens dat de aanvangsdatum 1 april 2010 was –, maar bovendien heeft [appellant] gesteld (kort gezegd) dat hij met deze e-mail (slechts) bedoeld heeft dat het proefproject met De Jong door RWS was verlengd tot eind 2011 (en dat er dus mogelijk een verlenging van de overeenkomst met Green Relief inzat). Nu voorts van een (expliciete) acceptatie door Green Relief van deze langere termijn niet is gebleken, vormt deze passage een ontoereikende basis voor de conclusie dat de overeenkomst tot eind 2011 loopt. Voor zover Green Relief heeft willen stellen dat zij de mail van [appellant] van 9 maart 2010 als een verlenging van de overeenkomst tot eind 2011 heeft opgevat en ook redelijkerwijs zo heeft mogen opvatten (in de zin van artikel 3:35 BW), heeft zij deze stelling in het licht van het voorgaande onvoldoende onderbouwd.
7.
Mét de rechtbank is het hof van oordeel dat de algemene voorwaarden van Green Relief tussen partijen zijn overeengekomen en dat het beroep van [appellant] op vernietiging wegens te late terhandstelling, dan wel onredelijke bezwarendheid, faalt.
Blijkens de door Green Relief verstrekte en door [appellant] getekende offerte (zie ook rechtsoverweging 2.1) zijn de algemene voorwaarden van Green Relief op de overeenkomst tussen partijen van toepassing. Er is immers in de offerte sprake van een aanbod van Green Relief tot gebruik van haar algemene voorwaarden, welk aanbod door [appellant] blijkens de ondertekening is aanvaard.
Omtrent de kwestie van de terhandstelling van de algemene voorwaarden is het volgende van belang: (a) Volgens de offerte waren de algemene voorwaarden bij de offerte gevoegd en (b) [appellant] heeft erkend dat hij de algemene voorwaarden in ieder geval op 12 maart 2010 heeft ontvangen (conclusie van antwoord nummer 37). Aan de andersluidende opmerking van [appellant] bij de comparitie in eerste aanleg van 14 juni 2012 gaat het hof voorbij, temeer nu [appellant] daarin (te) vaag is en zelfs de mogelijkheid openhoudt dat hij de algemene voorwaarden eerder per post heeft ontvangen. Het hof gaat er daarom van uit dat [appellant] de algemene voorwaarden uiterlijk op 12 maart 2010 bij het sluiten van de overeenkomst heeft ontvangen. Anders dan [appellant] stelt is er geen, althans onvoldoende, reden om aan te nemen dat de overeenkomst tussen partijen eerder dan 12 maart 2010 tot stand is gekomen, nu tot deze datum nog nadere afspraken zijn gemaakt door partijen. [appellant] stelt dit nota bene zelf in zijn memorie van grieven (nummer 31). Onder deze omstandigheden heeft Green Relief reeds hierom aan [appellant] een redelijke mogelijkheid geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen in de zin van artikel 6:233 aanhef en onder b. BW, juncto artikel 6:234, eerste lid BW. Het aanbod van Green Relief om door middel van getuigen te bewijzen dat de algemene voorwaarden met de offerte zijn meegestuurd, is, gelet op het voorgaande, niet meer relevant.
Ook de stelling van [appellant] dat artikel 15 van de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is, wordt verworpen. De daarin vermelde betalingsverplichting gedurende de hele huurperiode, ook al wordt van het gehuurde geen gebruik gemaakt, berust op de nakomingsverplichting die ook in het BW tot uitdrukking is gebracht.
Tekortkoming Green Relief ten aanzien van locatie De Poppe?
8.
De kernvraag in deze procedure is de vraag of Green Relief is tekortgekomen in de nakoming van een van haar verbintenissen uit de overeenkomst met [appellant]. In dit verband stelt het hof voorop dat Green Relief niet heeft gecontracteerd met RWS en evenmin met De Jong, zodat slechts haar relatie met [appellant] aan de orde is.
9.
Niet in geschil is dat is overeengekomen dat Green Relief per 1 april 2010 een toiletunit zou leveren voor zowel Bergh als voor De Poppe, alsmede dat 1x per dag per locatie zou worden schoongemaakt. Later is overeengekomen dat de locatie De Poppe vanaf 1 november 2010 2x per dag zou worden schoongemaakt. Voor zover [appellant] heeft willen betogen dat de tweedaagse reiniging in De Poppe zou plaatsvinden vanaf 25 oktober 2010, wordt dit betoog verworpen. Zij heeft immers erkend dat de tweedaagse reiniging vanaf 1 november 2010 zou geschieden (zie hierover onder meer rechtsoverweging 2.6 van dit arrest). Daarenboven verdient nog opmerking dat redelijkerwijs ook niet van Green Relief gevergd had kunnen worden dat zij op dezelfde dag dat haar de wens tot reiniging 2x per dag bekend werd gemaakt, zou starten met de uitvoering ervan.
10.
Vast staat dat Green Relief haar verplichtingen ten aanzien van de locatie Bergh is nagekomen en dat de klachten ten aanzien van De Poppe, voor zover thans van belang, te maken hadden met de vervuiling van de toiletunit aldaar. Volgens [appellant] kwam deze vervuiling door gebrek aan reiniging door Green Relief, volgens Green Relief was de reiniging in orde, maar werd de vervuiling veroorzaakt door overbelasting.
Ook in dit verband stelt het hof voorop dat Green Relief zich niet tot méér had verplicht dan de dagelijkse schoonmaak van De Poppe (en vanaf 1 november 2010 schoonmaak tweemaal per dag). Green Relief had zich dus niet verbonden tot het
schoonhouden, maar slecht tot het
schoonmaken. [appellant] (in lijn met RWS) haalt deze twee begrippen stelselmatig door elkaar. De omstandigheid dat de toiletunit in De Poppe regelmatig ernstig vervuild was, hoeft niet noodzakelijkerwijs te betekenen dat er door Green Relief niet (goed) werd gereinigd, temeer niet nu niet in geschil is dat de toiletunit in De Poppe extreem werd belast (zie onder meer de e-mail van [appellant] van 12 oktober 2010; productie 9 inleidende dagvaarding), nota bene door vrachtwagenchauffeurs van diverse pluimage die het niet steeds even nauw namen met persoonlijke hygiëne.
, op wie de stelplicht en de bewijslast terzake rust, heeft onvoldoende gesteld om het oordeel te dragen dat er niet dagelijks werd gereinigd door Green Relief (afgezien van de datum 11 november 2010, waarover hierna meer), laat staan dat [appellant] over het niet, dan wel gebrekkig, schoonmaken deugdelijk bij Green Relief heeft geklaagd. De vele overgelegde e-mails waren immers aanvankelijk voornamelijk gericht aan RWS, De Jong en/of [appellant], maar juist niet aan Green Relief. Hier komt bij dat Green Relief gemotiveerd heeft betwist dat er niet gereinigd zou zijn. Ter onderbouwing van deze betwisting heeft Green Relief (als productie 27 bij conclusie van repliek) facturen van het schoonmaakbedrijf Sevenaere overgelegd. Blijkens deze facturen heeft het schoonmaakbedrijf in de relevante periode de dagelijkse schoonmaak in zowel Oldenzaal (De Poppe) als Zevenaar (Bergh) en in week 44 (1 – 7 november 2010) schoonmaak 2x per dag in De Poppe bij Green Relief in rekening gebracht. Green Relief heeft onbetwist gesteld dat deze facturen door haar zijn betaald. Hiermee wordt ook nog ondersteund dat er wel degelijk gereinigd werd. De stelling van [appellant] dat de reinigingsregistratie en de foto’s van Green Relief onder de maat waren (en een tekortkoming van Green Relief opleverden) wordt verworpen, nu van een contractuele verplichting zoals door [appellant] gesteld niet is gebleken, althans nu [appellant] dit tegenover de betwisting door Green Relief onvoldoende heeft onderbouwd.
11.
Anders ligt het met de datum 11 november 2010. Vast staat dat RWS op deze datum op verschillende tijdstippen ernstig vervuilde toiletten heeft aangetroffen, dat RWS hieraan de conclusie heeft verbonden dat er die dag niet was gereinigd en dat dit bericht per e-mail aan Green Relief is gezonden (zie rechtsoverweging 2.7 van dit arrest). Op basis hiervan en de reacties van partijen, zoals blijkend uit de stukken, is het hof voorshands van oordeel dat die dag de schoonmaak niet in orde is geweest. Deze tekortkoming, hiervan veronderstellenderwijs uitgaande, acht het hof echter te gering van aard om een ontbinding van de overeenkomst met haar gevolgen (ex artikel 6:265 BW) te rechtvaardigen. De beëindiging van de overeenkomst door [appellant] halverwege november 2010 (aannemende dat [appellant] hiermee de buitengerechtelijke ontbinding heeft bedoeld), was dan ook niet gerechtvaardigd en heeft rechtsgevolg gemist. De overige stellingen en weren van partijen in verband met de voortijdige beëindiging van de overeenkomst hoeven onder deze omstandigheden verder niet besproken te worden.
Voor de goede orde merkt het hof in dit verband nog wel het volgende op. Voor zover [appellant] de overeenkomst tussentijds heeft willen opzeggen, was dit evenmin toegestaan. Er was immers sprake van een overeenkomst voor bepaalde tijd, terwijl gesteld noch gebleken is dat in tussentijdse opzegging was voorzien. Tussentijdse opzegging is dan ook, behoudens bijzondere omstandigheden waarvan niet is gebleken, niet mogelijk. Voor ontbinding van de overeenkomst ten aanzien van de locatie Bergh wegens onvoorziene omstandigheden ontbreekt de grondslag.
Gevolgen voor de vorderingen van Green Relief
12.
Het voorgaande leidt tot de conclusie (i) dat de overeenkomst tussen partijen heeft voortgeduurd tot 1 april 2011, (ii) dat [appellant] tot dat moment de overeengekomen huurtermijnen dient te vergoeden, (iii) vermeerderd met de contractuele rente van 1% per maand (ex artikel 16.5 algemene voorwaarden). Daarnaast is [appellant] (iv) verschuldigd de door Green Relief gemiste marge schoonmaakkosten tot het einde van de overeenkomst (1 april 2011), (v) vermeerderd met de wettelijke rente hierover. De gemiste marge schoonmaakkosten betreft immers in feite schadevergoeding waarop genoemd artikel 16.5 van de algemene voorwaarden, noch artikel 6:119a BW betrekking heeft (zie HR 28 juni 2013, rechtsoverweging 3.44, ECLI: NL:HR:2013:40). De andersluidende stellingen van partijen worden verworpen.
Gevolgen voor de vorderingen van [appellant]
13.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de reconventionele vorderingen van [appellant], genummerd II, III en IV rechtsgrond missen en afgewezen moeten worden. Ook vordering I van [appellant] (schadevergoeding wegens onrechtmatig beslag) zal worden afgewezen. Weliswaar wordt de vordering van Green Relief slechts gedeeltelijk toegewezen, maar dit heeft niet tot gevolg dat het beslag ten onrechte is gelegd. De vraag of de beslagen lichtvaardig zijn gelegd moet worden beantwoord aan de criteria die gelden voor misbruik van recht (ECLI:NL:HR:2003:AL7059). In de summiere stellingen van [appellant] terzake noch anderszins worden aanknopingspunten gevonden voor de conclusie dat er bij de beslaglegging door Green Relief sprake is geweest van misbruik van recht.
Slotsom
14.
Voorgaande beslissingen leiden tot een herberekening van de aan Green Relief ter zake De Poppe en Bergh tot 1 april 2011 toe te wijzen bedragen, en wel als volgt. Uitgangspunt van de vordering van Green Relief is de akte eisvermindering van 28 juni 2012, waarvan de gehanteerde cijfers op zich niet zijn betwist. Het volgende zal worden toegewezen. Een toelichting op de berekening b) en c) volgt hierna.
a) Een bedrag van € 23.591,75 (vervallen huurtermijnen en schoonmaak van beide locaties, inclusief BTW t/m week 1 van 2011).
b) Een bedrag van € 10.138,80 (huurtermijnen inclusief BTW week 2 t/m week 13 van 2011).
c) Een bedrag van € 6.340,32 (marge schoonmaakkosten inclusief BTW week 2 t/m week 13 van 2011).
d) De contractuele rente van 1% per maand over a en b).
e) De wettelijke rente over c.
15.
Ad b) gevorderd is een bedrag van € 43.089,90 voor week 2 t/m week 52 in 2011; dus in totaal 51 weken (ad € 844,90 per week). Toewijsbaar is een bedrag van 12 weken (week 2 t/m week 13 van 2011), te weten 12 x € 844,90 = € 10.138,80.
Ad c) gevorderd is een bedrag van € 26.946,36 voor week 2 t/m week 52 in 2011; dus in totaal 51 weken (€ 528,36 per week). Toewijsbaar is een bedrag van 12 weken (week 2 t/m week 13 van 2011), te weten 12 x € 528,36 = € 6.340,32.
Het komt er dus op neer dat het hof de door [appellant] te betalen hoofdsom berekent op een bedrag van € 40.070,87 (a, b en c), vermeerderd met de contractuele rente over a) en b) en de wettelijke rente over c). Per saldo komt de uiteindelijke betalingsverplichting van [appellant] bij het hof dan ook niet veel anders uit dan bij de rechtbank.
16.
Onder deze omstandigheden ziet het hof geen grond voor een veroordeling tot terugbetaling door Green Relief van hetgeen [appellant] uit kracht van het bestreden eindvonnis heeft betaald. Dit geldt temeer, nu het hof de proceskosten in hoger beroep ten laste van [appellant], als de in hoger beroep overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal brengen. Uiteraard dient een eventueel positief saldo voor [appellant] door Green Relief als onverschuldigd betaald te worden geretourneerd.
17.
De proceskosten in eerste aanleg, de geliquideerde beslagkosten daaronder begrepen, zullen worden gecompenseerd, nu partijen daar (met juistheid, zij het op andere gronden) over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld.
De bestreden vonnissen zullen worden vernietigd. Beslist zal worden als na te melden.

Het hof:

in het principaal en incidenteel appel

  • vernietigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, van 2 maart 2012 en 23 november 2012, voor zover aan het hoger beroep onderworpen, en
  • veroordeelt [appellant] om aan Green Relief te betalen een bedrag van € 33.730,55 vermeerderd met de contractuele rente van 1% per maand vanaf de vervaldag van de huurtermijnen (bedoeld in a en b) tot de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt [appellant] om aan Green Relief te betalen een bedrag van € 6.340,32 aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de data van de gemiste marge (bedoeld in c) tot de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat iedere partij de eigen kosten betaalt van de procedure in eerste aanleg;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Green Relief in het principaal appel tot op heden begroot op € 1.179,-- aan griffierecht en € 6.524,-- aan salaris advocaat en in het incidenteel appel begroot op 1.631,-- aan salaris advocaat;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst af het door partijen meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, T.G. Lautenbach en
H.C. Grootveld en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juli 2014 in
aanwezigheid van de griffier.