ECLI:NL:GHDHA:2014:2374

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
200.143.613.01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Kempen
  • A. van den Wildenberg
  • L. Linsen-Penning de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet met gezag belaste ouder is geen belanghebbende in gesloten uithuisplaatsing procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de uithuisplaatsing van een minderjarige. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een beschikking van de kinderrechter, verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing niet te verlengen. De moeder en de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, als verweerster, hebben zich verzet tegen de verzoeken van de vader. Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet (mede) belast is met het gezag over de minderjarige en dat hij de minderjarige niet verzorgt of opvoedt. Hierdoor kon de vader niet als belanghebbende worden aangemerkt in de zin van artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof heeft geconcludeerd dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, wat betekent dat zijn verzoeken niet in behandeling worden genomen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak is geminuteerd op 7 mei 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 23 april 2014, geminuteerd op 7 mei 2014
Zaaknummer : 200.143.613.01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 14-232
Zaaknummer rechtbank : C/09/459228
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. G.W. Kleisen te Delft,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden te Den Haag Zuid/Rijswijk,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.A.M. Oranje-Jorna te ’s-Gravenhage;

[de stiefvader],

wonende te ’[woonplaats],
hierna te noemen: de stiefvader.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 14 maart 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 februari 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag.
Jeugdzorg heeft op 14 april 2014 een verweerschrift ingediend.
De moeder heeft op 14 april 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
 op 28 maart 2014 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
 op 31 maart 2014 een V-formulier van 28 maart 2014 met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 11 april 2014 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 23 april 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
 de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
 de moeder en de stiefvader, bijgestaan door hun advocaat;
 de advocaat van de minderjarige mr. J. Grabowsky;
 mevrouw S. Stiefelhagen en mevrouw O. Belgharbi namens Jeugdzorg.
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De hierna te noemen minderjarige is in raadkamer gehoord.
Na de behandeling van de zaak ter zitting en schorsing is de zaak uitgeroepen en heeft het hof terstond uitspraak gedaan.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is -voor zover in hoger beroep van belang- Jeugdzorg gemachtigd de na te noemen minderjarige te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29b, eerste lid van de Wet op de jeugdzorg van 19 februari 2014 tot 19 juni 2014, zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluit van 13 februari 2014.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
  • de moeder heeft alleen het gezag over de minderjarige;
  • de minderjarige is bij beschikking van 2 december 2013 van de rechtbank Den Haag onder toezicht gesteld tot 5 december 2014.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de uithuisplaatsing van de minderjarige [naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige), in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, voor de periode van 19 februari 2014 tot 19 juni 2014, zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluit van 13 februari 2014.
2.
De vader verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1.a. zijn beroep gegrond te verklaren, en als gevolg daarvan de bestreden beschikking te vernietigen; althans
1.b.1. de machtiging aan Jeugdzorg tot uithuisplaatsing van de minderjarige niet te verlengen; althans
1.b.2. de machtiging aan Jeugdzorg tot uithuisplaatsing van de minderjarige voor een zo kort mogelijke periode te verlengen; en daarnaast te bepalen dat
2.a. de minderjarige als gevolg daarvan weer vrij is om de (bestaande) omgangsregeling met de vader en de moeder te hervatten; althans dat
2.b. de minderjarige als gevolg daarvan weer vrij is om de (bestaande) omgangsregeling met de vader en de moeder te hervatten, onder toezichtstelling van Jeugdzorg, welk verzoek kan worden geïnterpreteerd als een tegenverzoek conform artikel 282 lid 4, tweede zin van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, althans een zelfstandig verzoek tot ondertoezichtstelling; althans
een zelfstandig besluit te nemen dat, leidend tot een situatie die meer in het belang van de minderjarige is, bestaat uit:
3.a.1. niet-verlenging van de machtiging aan Jeugdzorg tot uithuisplaatsing van de minderjarige; althans
3.a.2. een machtiging van Jeugdzorg tot (alleen) ondertoezichtstelling van de minderjarige, terwijl zij de (bestaande) omgangsregeling met de vader en de moeder hervat, hetwelk verzoek kan worden geïnterpreteerd als een tegenverzoek conform artikel 282 lid 4, tweede zin van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, althans een zelfstandig verzoek tot ondertoezichtstelling; alsmede
3.b. het aanstellen van een mede door de vader goedgekeurde onafhankelijke deskundige die met spoed een second opinion-rapportage over de minderjarige opstelt teneinde alle betrokken partijen te voorzien van een juiste, actuele diagnose van de minderjarige en een opvoedkundig vervolgplan; en
3.c.1. Jeugdzorg op te dragen dat de minderjarige met spoed haar schoolopleiding kan vervolgen via het doen van een staatsexamen; althans
3.c.2. Jeugdzorg op te dragen dat de minderjarige met spoed haar schoolopleiding kan vervolgen op De Vaart;
3.d.1. de moeder per direct het ouderlijk gezag te ontnemen en het ouderlijk gezag per direct toe te wijzen aan alleen de vader; althans
3.d.2. het ouderlijk gezag per direct mede toe te wijzen aan de vader; alsmede
4.
Jeugdzorg te veroordelen in de proceskosten, die in ieder geval bestaan uit de eigen bijdrage van de vader (begroot op € 196,-) en de griffierechten (begroot op € 308,-).
3.
Jeugdzorg verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen.
4.
De moeder refereert zich aan het oordeel van het hof voor zover dit betreft de beroepen van de vader zoals opgenomen onder punt 1a tot en met 3.a.II van zijn beroepschrift en 3.c.II. Voorts verzoekt de moeder:
  • de vader niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken zoals opgenomen onder punt 3.c.I, 3.d.I en 3.d.II, althans hem deze verzoeken te ontzeggen;
  • om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de vader te veroordelen in de proceskosten van de moeder, bestaande uit advocaatkosten en griffierechten.
Ontvankelijkheid
5.
Het hof stelt voorop dat de vader slechts dan kan worden ontvangen in het door hem ingestelde hoger beroep, indien hij - gelet op de aard van de procedure - als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv kan worden aangemerkt. Het hof is in dit verband van oordeel dat de vader niet in zijn hoger beroep kan worden ontvangen en overweegt daartoe als volgt.
6.
In artikel 806 lid 1 aanhef en onder b Rechtsvordering (hierna: Rv) is bepaald dat in zaken betreffende het personen- en familierecht van een beschikking hoger beroep kan worden ingesteld door andere belanghebbenden. Met betrekking tot de rechtspleging in zaken betreffende het personen- en familierecht bepaalt artikel 798 lid 1 Rv dat onder belanghebbende moet worden verstaan ‘degene op wiens rechten en verplichtingen de zaak rechtsreeks betrekking heeft’. Dit impliceert, zo is in de Memorie van Toelichting opgenomen, dat niet iedereen die pretendeert een belang in de zin van betrokkenheid bij (sympathie voor) de zaak te hebben ook in de procedure als belanghebbende zal worden erkend.
7.
Het begrip belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv is door de Hoge Raad voor wat betreft de maatregel tot uithuishuisplaatsing nader toegelicht in het arrest 21 mei 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BL7043). Uit rechtsoverweging 4.3.3 volgt dat slechts als belanghebbenden in de zin van artikel 798 lid 1 Rv kunnen worden beschouwd -naast de instellingen en organen die ingevolge artikel 1:261 lid 1 BW de uithuisplaatsing kunnen verzoeken-: de met het gezag belaste ouder(s), een ander die het minderjarige kind als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, en het kind zelf, mits dit twaalf jaren of ouder is, onverminderd, in geval van een jonger kind, de toepassing van artikel 1:377g BW.
8.
In de onderhavige zaak staat vast dat de vader niet (mede) is belast met het gezag over de minderjarige. Tevens staat vast dat de minderjarige thans niet (mede) door de vader als behorende tot zijn gezin wordt verzorgd en opgevoed. Dit brengt mee dat de vader in deze zaak niet als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv kan worden aangemerkt.
9.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de vader niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep. Gelet hierop behoeft hetgeen door Jeugdzorg en de moeder naar voren is gebracht in hun verweerschrift geen verdere bespreking meer.
10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Van den Wildenberg en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. Schapendonk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2014, geminuteerd op 7 mei 2014.