In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag met betrekking tot een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2008. De Inspecteur had een ambtshalve aanslag opgelegd voor een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.000, en een verzuimboete van € 1.134. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag.
Tijdens de mondelinge behandeling op 3 december 2013 heeft belanghebbende zijn standpunten toegelicht. Hij stelde dat hij in 2008 aan [B] B.V. € 29.736,45 (ex. BTW) had gefactureerd, terwijl uit de rekeningafschriften van [E] B.V. een totaal aan bijschrijvingen van € 52.221 bleek. Belanghebbende betwistte de hoogte van de aanslag en voerde aan dat hij geen privégebruik van de auto had opgevoerd en dat er ten onrechte niet-aftrekbare kosten waren opgevoerd.
Het Hof oordeelde dat de Inspecteur terecht de aanslag had vastgesteld op € 40.000, omdat belanghebbende niet tijdig de vereiste aangifte had gedaan. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de bewijslast was omgekeerd omdat belanghebbende niet aan zijn administratieverplichting had voldaan. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur in redelijkheid tot de conclusie had kunnen komen dat het belastbare inkomen met € 11.827 moest worden verhoogd, en dat belanghebbende niet in zijn bewijsvoering was geslaagd.