1.hij in
of omstreeksde periode van 1 juni 2012 tot en met 10 juni 2012 te Rotterdam,
althans in Nederlandtezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
althans aanwezig en/of voorhanden heeft gehad, (ongeveer)20,9 kilogram
cocaïne, althans meerdere, althans één,(gebruikers- en/of handels)hoeveelhe(i)d(en)van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij
op ofomstreeks 10 juni 2012 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (een) wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet, in de vorm van een pistool van het merk: Unique, model: Mikros, kaliber: .22
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet Wapens en Munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie II onder 1, te weten 7, althans één of meer kogelpatro(o)n(en), kaliber .22
(een
)wapen
(s)als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie I onder 3 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een geluiddemper voor een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
3.
hij
op ofomstreeks 10 juni 2012 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (een
)wapen
(s)als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II onder 2 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk: R9-Arms, kaliber: 9x19mm voorhanden heeft gehad.
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet Wapens en Munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 17, althans één of meer kogelpatro(o)n(en), kaliber: 9x19mm voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsuitsluiting wegens onrechtmatige aanhouding/binnentreden
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juni 2014 betoogd dat de aanhoudingen op straat hebben plaatsgevonden zonder dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld in de zin van de wet. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op. Het binnentreden van de woning dat op die aanhoudingen is gevolgd is daarmee eveneens onrechtmatig (“fruits of the poisoned tree”). Dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting van al het bewijs dat uit en na die aanhouding (op straat) en dat binnentreden is verkregen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie Rotterdam-Rijnmond van 10 juni 2012, nr. PL17J0 2012371266-44 volgt – voor zover voor de beoordeling van het verweer van belang – het volgende. Verbalisanten zien op 10 juni 2012 omstreeks 03:55 uur vier manspersonen in groepsverband bij een portiek van een woning staan. Op dat ogenblik bevinden zich geen andere personen op straat. Aan de overzijde van de straat staat - overdwars op het trottoir - een grijze personenauto geparkeerd. Wanneer de verbalisanten deze mannen willen aanspreken, blijven twee mannen staan en lopen de twee andere mannen weg en gaan direct het portiek in. Eén van deze mannen is gekleed in een opvallend gele jas. Ook draagt één van hen een donkere openstaande sporttas met daarin een wit soort pakket dat vermoedelijk een sealbag was. Middels de ruiten van het trappenhuis is te zien dat de twee personen rennend de trap opgaan en zij samen de sporttas dragen. De twee mannen die dan nog voor het portiek staan, te weten de medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1], worden staande gehouden. Vervolgens roept een persoon in de woning aan [adres 2] naar de verbalisanten: ”Ze springen aan de achterkant van het balkon naar beneden”. Hierop ontstaat bij de verbalisanten het vermoeden dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] zich bezighouden met overtreding van de Opiumwet, waarop [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] worden aangehouden. Via de portofoon horen beide verbalisanten dat hun collega’s aangaven dat zij meerdere personen aan de achterzijde van de flat zagen rennen, waarna een collega de achtervolging heeft ingezet. Verbalisant [verbalisant 1] heeft toen aangegeven dat deze personen zich vermoedelijk schuldig hadden gemaakt aan overtreding van de Opiumwet, waarna aanhouding is gevolgd van medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6].
Blijkens voornoemd proces-verbaal van bevindingen wordt omstreeks 04:38 uur in het gras aan de achterzijde van de portiek [portiek adres 1 en 2] een klein model zilverachtig vuurwapen aangetroffen met daarin een patroonhouder, een zwartkleurige geluidsdemper en een losse patroonhouder gevuld met patronen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie Rotterdam-Rijnmond van 10 juni 2012, nr. PL17J0 2012371266-14 en de getuigenverklaring van verbalisant [verbalisant 2] van 5 december 2012 volgt verder dat een verbalisant vanaf het balkon gelegen aan de linkerzijde van het balkon van de woning aan de [adres 1] op laatstgenoemd balkon een zwart vuurwapen heeft zien liggen. Hierop is omstreeks 05:30 uur de woning aan de [adres 1] op grond van artikel 49 Wet Wapens en Munitie binnengetreden. Daarbij is naast de wasmachine een grijze sporttas aangetroffen met daarin 21 pakketten met vermoedelijk cocaïne en op het balkon een automatisch vuurwapen van het merk R9-Arms. In de woning zijn tot slot aangehouden de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 7].
Uit het vorenstaande volgt dat de verdachte en [medeverdachte 7] zijn aangehouden ongeveer anderhalf uur na de aanhouding van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] op straat voor de portiek. Anders dan de raadsman heeft gesteld valt het beoordelingsmoment ter zake van het ontstaan van een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien de verdachte en [medeverdachte 7] dan ook niet samen met dat van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1]. Dit brengt met zich dat ook de feiten en omstandigheden die na die aanhoudingen bij verbalisanten bekend zijn geworden mee wegen bij de beoordeling van het ontstaan van een redelijk vermoeden van schuld ter zake van de verdachte. Gelet op de feiten en omstandigheden zoals deze hierboven zijn uiteengezet, is het hof van oordeel dat het vermoeden dat zich in de woning aan de [adres 1] te Rotterdam (vuur)wapens bevonden gerechtvaardigd was, zodat het binnentreden van die woning op grond van artikel 49 van de Wet Wapens en Munitie rechtmatig is geweest. Op deze grond acht het hof de daarop volgende aanhouding van de verdachte en [medeverdachte 7] die zich op dat moment in deze woning bevonden eveneens rechtmatig.
Het verweer van de raadsman wordt mitsdien verworpen.
Nadere bewijsoverweging ter zake van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 en 3 ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat niet met zekerheid kan worden gesteld dat het vuurwapen met de geluidsdemper waarvan de verdachte heeft verklaard dat hij het heeft vastgehad hetzelfde vuurwapen en dezelfde geluidsdemper zijn als die zijn aangetroffen op balkon van de woning aan de [adres 1] respectievelijk in het gras achter die woning, nu zeer wel mogelijk is dat binnen de groep medeverdachten meer van dat soort wapens voorhanden zijn geweest.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Zoals hierboven reeds is uiteengezet, is in het gras achter het portiek van de [adres 1] te Rotterdam een geluidsdemper aangetroffen, en op het balkon van de woning aan voornoemd adres een automatisch vuurwapen van het merk R9-Arms. De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hem op vrijdag 8 juni 2012 een vuurwapen is getoond en dat hij dit vuurwapen heeft vastgehad. Ter terechtzitting in eerste aanleg van 3 februari 2013 heeft verdachte voorts verklaard dat het vuurwapen dat hij heeft vastgehad het vuurwapen is dat op balkon is aangetroffen en dat de geluidsdemper daar toen aan vastzat. Hij heeft hier toen aan toegevoegd dit zeker te weten aangezien hij zes jaren in dienst (het hof begrijpt: militaire dienst) heeft gezeten. Bij gelegenheid van zijn laatste woord ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juni 2014 heeft de verdachte dit nogmaals bevestigd.
Het hof ziet geen aanleiding om aan de verklaring van de verdachte te twijfelen. Andere wapens in de woning dan wel bij de medeverdachten zijn niet aangetroffen, noch is daarover verklaard, zodat het hof niet aannemelijk acht dat de verdachte een ander wapen met geluidsdemper heeft vastgehad dan die in de bewezenverklaring onder 2 en 3 zijn bedoeld. Nu de verdachte reeds op vrijdag 8 juni 2012 kennis had van de aanwezigheid van dit vuurwapen en deze geluidsdemper in de woning, dit vuurwapen toen ook daadwerkelijk heeft vastgehad en op generlei wijze afstand heeft genomen van de situatie waarin iedere aanwezige in die woning dat wapen zou kunnen gebruiken, is het hof van oordeel dat ondanks de – door de verdachte met nadruk naar voren gebrachte - omstandigheid dat de verdachte niet de juridische eigenaar van dat vuurwapen en de geluidsdemper was, hij daar wel de beschikkingsmacht over heeft gehad. Gelet hierop heeft de verdachte het vuurwapen en de geluidsdemper voorhanden gehad als bedoeld in art. 13 van de Wet wapens en munitie.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 derde cumulatief/alternatief bewezen verklaarde levert op: