ECLI:NL:GHDHA:2014:2636

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2014
Publicatiedatum
13 augustus 2014
Zaaknummer
200.136.070-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling en ontvankelijkheid hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, die in Den Haag woont. De rechtbank had op 10 oktober 2013 de schuldsaneringsregeling beëindigd, omdat de appellant zijn verplichtingen niet naar behoren nakwam en de uitvoering van de regeling frustreerde. De appellant heeft op 24 oktober 2013 hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft vastgesteld dat het beroepschrift te laat was ingediend, aangezien de beroepstermijn van acht dagen, zoals voorgeschreven in artikel 351 lid 1 van de Faillissementswet, op 18 oktober 2013 was verstreken.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 februari 2014 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij de bewindvoerder ook aanwezig was. De bewindvoerder heeft verklaard dat zij niet zeker wist of het vonnis van de rechtbank zowel aan haar als aan de appellant was verzonden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant onvoldoende omstandigheden heeft aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar zouden maken. De appellant had moeten navragen bij de rechtbank over de uitspraak, aangezien hij wist dat hij twee weken na de mondelinge behandeling een vonnis kon verwachten.

Uiteindelijk heeft het hof de appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de Rechtbank Den Haag van 10 oktober 2013. Deze beslissing is genomen met inachtneming van de rechtszekerheid en de noodzaak om strikt te handelen volgens de wettelijke termijnen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.136.070/01
Insolventienummer rechtbank: C/09/12/408 R

arrest van 20 februari 2014

inzake

[appellant],

wonende te Den Haag,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.P. de Klerk te Den Haag.

Het geding

Bij vonnis van de Rechtbank Den Haag van 26 april 2012 is ten aanzien van [appellant] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Deze schuldsaneringsregeling is op voordracht van de rechter-commissaris beëindigd bij vonnis van deze rechtbank van
10 oktober 2013. Tegen laatstbedoeld vonnis heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij het op 24 oktober 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift (met productie). Bij brieven van 30 oktober 2013 en 7 februari 2014 heeft de heer C.J. van der Linden, de bewindvoerder, de openbare verslagen en zijn reactie op het beroepschrift aan het hof toegezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 februari 2014. Verschenen is: [appellant], bijgestaan door zijn advocaat, alsmede mevrouw B. van der Linden-van Huessen namens de bewindvoerder.

De beoordeling van het hoger beroep

1.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds beëindigd op grond van het oordeel dat hij een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt en dat hij door zijn toedoen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert.
2.
De grieven van [appellant] hebben de kennelijke strekking de zaak in volle omvang aan het hof voor te leggen. Ter zitting van het hof heeft [appellant] zijn standpunt nader toegelicht.
3.
De bewindvoerder heeft het ter zitting verklaard dat zij niet weet of het kantoor van de bewindvoerder zowel het vonnis bestemd voor de bewindvoerder als het vonnis bestemd voor [appellant] van de rechtbank heeft ontvangen. Wel benadrukt zij dat het haar zou bevreemden, nu de postblokkade naar haar weten destijds was opgeheven en uit de stempel van de rechtbank – die zij als productie 1 bij brief van 7 februari 2014 heeft overgelegd – blijkt, dat het vonnis naar [appellant] is verzonden. Dat er een fout is gemaakt door PostNL is niet duidelijk.
4.
Ter zitting van het hof is slechts de ontvankelijkheid van het hoger beroep van [appellant] besproken, aangezien het hoger beroepschrift door het hof is ontvangen na het verstrijken van de beroepstermijn.
5.
Ingevolge artikel 351 lid 1 Fw kan de schuldenaar tegen de uitspraak, waarbij de toepassing van de schuldsaneringsregeling is beëindigd, gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak in hoger beroep komen. De beroepstermijn tegen het vonnis van de rechtbank van 10 oktober 2013 verstreek op 18 oktober 2013. Het beroepschrift van [appellant] dateert echter van 24 oktober 2013 en werd op dezelfde dag ter griffie van het hof ontvangen. Aangezien het beroepschrift buiten de beroepstermijn is ontvangen, dient het hof [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, tenzij geoordeeld kan worden dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient omwille van de rechtszekerheid in beginsel strikt de hand gehouden te worden aan de termijn van acht dagen voor het instellen van een rechtsmiddel. Door [appellant] zijn onvoldoende omstandigheden aangevoerd, op grond waarvan geoordeeld kan worden dat de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is. [appellant] heeft onder verwijzing naar de brief van PostNL van 24 oktober 2013 aangevoerd dat het vonnis hem buiten zijn toedoen te laat heeft bereikt. Wat daar ook van zij, [appellant] heeft ter zitting erkend dat hij wist dat hij twee weken na de mondelinge behandeling bij de rechtbank van 26 september 2013 een vonnis kon verwachten. Het had derhalve op zijn weg gelegen om zelf tijdig bij de rechtbank navraag te doen naar de uitspraak, toen hij die niet ontving. Nu hij dit heeft nagelaten, is het hof van oordeel dat de overschrijding van de beroepstermijn niet verschoonbaar is.
6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep tegen het bestreden vonnis.

De beslissing

Het hof verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de Rechtbank Den Haag van 10 oktober 2013.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.J. Vonk, R.F. Groos en M. Flipse en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 februari 2014 in aanwezigheid van de griffier.