ECLI:NL:GHDHA:2014:2801

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2014
Publicatiedatum
21 augustus 2014
Zaaknummer
200.146.238-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Husson
  • Stille
  • Van Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden beschikking inzake verlenging uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van minderjarigen. De ouders, de moeder en de vader, hadden hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam. De ouders stelden dat de bestreden beschikking niet tijdig was uitgesproken, namelijk vóór de afloop van de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing. Het hof verwees naar een eerdere beschikking van 16 juli 2014, waarin de ouders waren toegelaten tot het bewijs van hun stelling door middel van een getuigenverhoor. Dit getuigenverhoor vond echter niet plaats, omdat de rechter in eerste aanleg, mevrouw [naam kinderrechter], in een brief had aangegeven dat de beschikking pas op 5 februari 2014 was nagekeken en getekend, terwijl deze gedateerd was op 29 januari 2014. Het hof concludeerde dat de uitspraak niet op rechtsgeldige wijze was gedaan en dat de ouders in hun tegenbewijs waren geslaagd.

Het hof oordeelde dat de bestreden beschikking, die de verlenging van de uithuisplaatsing betrof, vernietigd moest worden, omdat deze niet tijdig tot stand was gekomen. Dit leidde tot de beslissing om het verzoek van Jeugdzorg tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele gang van zaken in zaken die betrekking hebben op de uithuisplaatsing van minderjarigen, en dat de rechterlijke uitspraken tijdig en op de juiste wijze moeten worden gedaan om rechtszekerheid te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 20 augustus 2014
Zaaknummer : 200.146.238/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 13-3883, JE RK 13-4096 en JE RK 13-4091
Zaaknummer rechtbank : C/10/438617, C/10/439908 en C/10/439844
1.
[De moeder],
hierna te noemen: de moeder,
2.
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat mr. V.W.J.M. Kuit te Amsterdam,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
gevestigd te Dordrecht,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
advocaat mr. S. Sedlick, in dienst van Jeugdzorg.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1.
de pleegouders van de hierna nader te noemen minderjarige [naam minderjarige sub 8],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
2.
de pleegouders van de hierna nader te noemen minderjarigen [naam minderjarige sub 4], [naam minderjarige sub 5], [naam minderjarige sub 6] en [naam minderjarige sub 7],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
3.
mevrouw [naam pleegmoeder],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Het hof verwijst naar de tussenbeschikking van 16 juli 2014. Bij die beschikking zijn de ouders toegelaten tot het bewijs van hun stelling dat de bestreden beschikking, uitgesproken door de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, niet is uitgesproken vóór de afloop van de termijn van de machtiging uithuisplaatsing, door middel van een getuigenverhoor.
Op 25 juli 2014 is bij het hof ingekomen een brief van mr. [naam kinderrechter], de rechter in eerste aanleg, en op 30 juli 2014 een brief van de advocaat van de ouders.
Gelet op de inhoud van deze brieven heeft het getuigenverhoor geen doorgang gevonden, waarvan door de griffier bericht is gegeven aan de getuigen en aan partijen met de mededeling dat op 20 augustus 2014 uitspraak zal volgen.

VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In de hiervoor genoemde brief schrijft de rechter in eerste aanleg, dat inderdaad op de zitting van 15 januari 2014 geen mondelinge uitspraak is gedaan en aan partijen is medegedeeld dat op 29 januari 2014 uitspraak zou worden gedaan. Zij vervolgt de brief met:
“De beschikking, waarin de uitspraak vervat is, was op 29 januari 2014, derhalve op de aangezegde datum, in concept klaar. Op die datum was ik echter niet in staat om de beschikking na te kijken en tekenen. Ook de dagen daarna was ik daartoe niet in de gelegenheid.
Nu op 30 januari 2014 door de gezinsvoogd naar de uitspraak werd geïnformeerd, heb ik mevrouw [naam juridisch medewerkster] op 31 januari 2014 verzocht de uitspraak mondeling door te (laten) geven. Dit is op 3 februari 2014 gebeurd. Op die datum is de gezinsvoogd gebeld en is de uitspraak aan de gezinsvoogd doorgegeven (.......)
Vervolgens heb ik op 5 februari 2014 de beschikking nagekeken en getekend, waarna deze diezelfde dag is verzonden.
Mede gezien uw beschikking van 28 augustus 2013 (ECLI:NL:GHDHA:2013:3682) is gelet op het voorgaande de conclusie gerechtvaardigd dat niet op rechtsgeldige wijze uitspraak in de zaak is gedaan en de uitspraak derhalve niet is gedaan voor afloop van de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing......”
2.
Het hof heeft in de tussenbeschikking vermeld dat, nu er sprake is van een authentieke akte in de zin van artikel 156 lid 2 Rv, iedereen ervan uit mag gaan dat een door een rechter getekende uitspraak die gedateerd is op 29 januari 2014 ook daadwerkelijk op die dag is uitgesproken. Blijkens het hiervoor gegeven citaat is daarvan in dit geval geen sprake. In de hiervoor geciteerde brief wordt niet verklaard waarom de beschikking die op 5 februari 2014 is getekend op 29 januari 2014 werd gedateerd.
Dat een rechter aan een secretaris verzoekt de uitspraak mondeling aan partijen door te geven, in de wetenschap dat op dat moment nog slechts een concept daarvan voor handen is, is niet in overeenstemming met artikel 28 lid 1 Rv, zodat van ‘uitspreken’ geen sprake kan zijn. Nu uit het bovenstaande blijkt, dat de uitspraak niet is gedaan op 29 januari 2014 omdat de beschikking eerst op 5 februari 2014 door de rechter is nagekeken en getekend, zijn de ouders geslaagd in het aan hen opgedragen tegenbewijs.
3.
Het hof voegt hieraan toe: het feit dat de rechtbank uitspraken in verzoekschriftprocedures kennelijk niet in het openbaar uitspreekt, klemt te meer nu – zoals blijkt uit de hiervoor genoemde uitspraak van 28 augustus 2013 van dit hof en de daaraan voorafgegane tussenbeschikking van dit hof van 27 maart 2013 – deze praktijk al langere tijd bestaat.
4.
Gelet op voormelde gang van zaken zal het hof de bestreden beschikking vernietigen, uitsluitend voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. Aangezien vaststaat dat de bestreden beschikking niet tijdig voor afloop van de termijn van de verlenging van de uithuisplaatsing tot stand is gekomen, bestaat voor het hof geen andere mogelijkheid dan het verzoek tot verlenging van Jeugdzorg alsnog af te wijzen.
5.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, uitsluitend voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek tot verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen van Jeugdzorg af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Stille en Van Montfoort, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 augustus 2014.