In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1972 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor mensenhandel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het werven van een Braziliaanse vrouw met het doel haar in Nederland te laten werken als prostituee. De verdachte heeft de vrouw in de periode van 29 april 2012 tot en met 29 juni 2012 naar Nederland gehaald, waarbij hij haar heeft aangeworven en medegenomen met het oogmerk haar beschikbaar te stellen voor seksuele handelingen tegen betaling.
Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd, omdat deze niet in stand kon blijven. De bewezenverklaring van de mensenhandel is gebaseerd op wettige en overtuigende bewijzen. De verdachte is vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, maar het hof oordeelde dat de opgelegde straffen onvoldoende recht deden aan de ernst van het feit.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal in mindering worden gebracht op de opgelegde straf. Het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt.