1.2.[appellante] heeft in juli 2011 een bedrag van € 20.000,- aan HRSolar betaald. Na aanmaning en nadat de vordering uit handen was gegeven ter incasso heeft [appellante] in augustus 2011 nog een bedrag van € 15.000,- betaald. [appellante] heeft een bedrag van € 16.644,37 onbetaald gelaten.
2. HRSolar heeft in dit geding bij inleidende dagvaarding in conventie de veroordeling van [appellante] gevorderd tot betaling van (€ 16.664,37 (de onder 1.2. vermelde hoofdsom) + € 2.632,21 (contractuele rente van 12% tot aan dag der dagvaarding) + € 756,31 (buitengerechtelijke kosten) = in totaal) € 20.032,89, te vermeerderen met de contractuele rente van 12% per jaar over € 16.664,37 vanaf de dag der dagvaarding. [appellante] heeft verweer gevoerd en heeft in reconventie gevorderd, zakelijk weergegeven, (i) een wijziging van de gevolgen van de koopovereenkomst in die zin dat de koopprijs met een bedrag van € 12.372,65 (inclusief BTW) wordt verminderd en (ii) een verklaring voor recht dat HRSolar aansprakelijk is voor alle schade die [appellante] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de onrechtmatige uitlatingen van HRSolar tegenover derden, alsmede de veroordeling van HRSolar tot vergoeding van die schade, op te maken bij staat. HRSolar heeft op haar beurt in reconventie verweer gevoerd.
3. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank [appellante] in conventie veroordeeld tot betaling van de hoofdsom van € 16.644,37, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de onbetaald gebleven facturen. Volgens de rechtbank was geen contractuele rente verschuldigd en was geen sprake van buitengerechtelijke kosten. In reconventie zijn alle vorderingen afgewezen. [appellante] is in conventie en in reconventie in de proceskosten veroordeeld.
4. In hoger beroep heeft [appellante] haar reconventionele vordering sub (ii) gewijzigd. [appellante] stelt dat de schade die zij heeft geleden door de onrechtmatige uitlatingen van HRSolar (waarover hieronder meer) kan worden begroot op een bedrag van € 275.000,- exclusief BTW. Zij vordert thans de veroordeling van HRSolar tot betaling aan haar van dat bedrag (plus rente).
Dwaling (hoogte koopprijs)? Grief 1
5. Aan haar vordering tot wijziging van de gevolgen van de overeenkomst (vordering sub (i) in reconventie, zie hierboven onder 2.) legt [appellante] ten grondslag dat sprake is van dwaling. [appellante] stelt dat HRSolar haar voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst heeft verzekerd dat de door haar geoffreerde prijs messcherp was en dat daar niet meer over kon worden onderhandeld. [appellante] zou de zonneboilers bijna voor de inkoopprijs en/of een bodemprijs krijgen. Nadat de koopovereenkomst al gesloten was heeft [appellante] ontdekt dat HRSolar aan een andere klant (ATAG) voor hetzelfde systeem een veel lagere prijs (€ 979,53 per stuk) heeft berekend. [appellante] betoogt dat zij de overeenkomst niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden, zou hebben gesloten als HRSolar haar juist had geïnformeerd. De rechtbank heeft het beroep op dwaling niet gehonoreerd en tegen de daaraan ten grondslag liggende overwegingen richt zich grief 1.
6. De grief faalt. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen staat het HRSolar vrij om aan verschillende afnemers verschillende prijzen te berekenen. In eerste aanleg heeft HRSolar in dat verband opgemerkt dat met ATAG specifieke contractafspraken zin gemaakt en dat de leveringen aan ATAG sterk afwijkende bepalingen kennen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat een koper die zelf ondernemer is er in het onderhandelingsproces rekening mee moet houden dat een verkoper juist een zo hoog mogelijke verkoopprijs zal trachten te realiseren en dat [appellante] daarom in redelijkheid aan woorden als “messcherp” en “bodemprijs” niet de door haar gestelde beslissende betekenis kon toekennen. Daaraan doet niet af dat [appellante] een “beginner” was op de markt, zoals zij stelt, en evenmin dat zij op grond van het door haar opdrachtgever opgestelde bestek verplicht was de zonneboilers bij HRSolar te betrekken. Zij kon en moest zelf de afweging maken welke prijs voor haar acceptabel was in verband met haar inschrijving op het onderhavige project.
De conclusie luidt dat geen sprake is van een onjuiste mededeling dan wel van schending van een mededelingsplicht als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 onder a en b BW.
Toerekenbare tekortkoming (onjuist materiaal en onjuiste instructie)? Grief 2
7. [appellante] heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat HRSolar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen. Volgens [appellante] heeft HRSolar haar twee soorten (brede en smalle) gootjes geleverd en haar bij de door haar gegeven instructie verteld dat door gebruikmaking van deze gootjes bij de installatie van de zonneboilers nooit aan de dakpannen geslepen zou hoeven te worden. Tijdens de montage is echter gebleken dat de monteurs wel degelijk dakpannen handmatig moesten slijpen en dat de verstrekte gootjes onvoldoende soelaas boden. Dit heeft geleid tot extra kosten (50 manuren tegen een tarief van € 45,- exclusief BTW, dus in totaal € 2.250,- exclusief BTW), die [appellante] niet op haar opdrachtgever heeft kunnen verhalen. [appellante] stelt dat dit schadebedrag moet worden verrekend met het in conventie door HRSolar gevorderde bedrag. Grief 2 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellante] onvoldoende heeft onderbouwd in welk opzicht HRSolar tekort is geschoten. [appellante] heeft aangeboden het bewijs van de door haar gestelde onjuiste informatie te leveren door het horen van de betrokken monteurs als getuigen.
8. HRSolar heeft betwist dat zij op enig moment heeft gemeld, of zelfs maar de schijn heeft gewekt, dat bij gebruikmaking van de gootjes nooit slijpwerkzaamheden verricht zouden moeten worden. Zij stelt dat dat ook niet mogelijk is, omdat in Nederland al met al circa 480 verschillende soorten dakpannen worden gebruikt en zij niet wist van welk soort dakpannen in dit geval sprake was. Volgens haar hangt het volledig af van de afmetingen van de dakpannen of en in hoeverre geslepen moet worden aan de dakpannen. HRSolar meent dat het voor risico van [appellante] komt dat zij de slijpkosten niet kon verhalen op haar opdrachtgever.
9. Dit betoog van HRSolar komt het hof op zich aannemelijk voor. Wat daar echter ook van zij, nu niet zonder nadere bewijslevering beoordeeld kan worden of [appellante] inderdaad een tegenvordering heeft, is de gegrondheid van haar beroep op verrekening niet eenvoudig vast te stellen, zodat haar verweer reeds daarop afstuit (6:136 BW). Dit klemt temeer nu HRSolar tevens betwist dat personeel van [appellante] 50 manuren met slijpen bezig is geweest, tegen een tarief van € 45,- per uur. Ook grief 2 slaagt dus niet.
Onrechtmatige uitlatingen tegenover derden? Grief 3
10. Tot slot heeft [appellante] aangevoerd dat HRSolar zich onrechtmatig over haar heeft uitgelaten tegenover een ander bedrijf, te weten Het Zonnecollectief B.V. HRSolar zou dit bedrijf hebben verteld over de betalingsproblemen met [appellante], waardoor [appellante] dit bedrijf als klant zou hebben verloren. De hierdoor geleden omzetschade becijfert [appellante] op € 275.000,-. Grief 3 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellante] geen vordering uit hoofde van onrechtmatige uitlatingen toekomt.
11. Bij memorie van grieven (onder 18) heeft [appellante] expliciet gesteld dat Het Zonnecollectief zaken deed met de andere BV van [appellante], te weten [appellante] Sanitair B.V. (tevens handelende onder de naam Badkamerland [appellante]). [appellante] heeft niet toegelicht waarom de schade desalniettemin door háár zou zijn geleden. Zoals HRSolar terecht heeft aangevoerd (memorie van antwoord 3.8.), kan de vordering reeds daarom niet worden toegewezen. Ten overvloede merkt het hof op dat zij het eens is met de overwegingen van de rechtbank omtrent het ontbreken van onrechtmatigheid en causaal verband.
12. Grief 4 heeft geen zelfstandige betekenis, zodat de conclusie luidt dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past dat [appellante] in de proceskosten in hoger beroep zal worden veroordeeld, waaronder begrepen de (nog te maken) nakosten (waarvoor onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft (HR 19 maart 2010, LJN: BL1116)). Ingevolge artikel 237, derde lid, Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten. Zoals gevorderd door HRSolar zal voorts worden bepaald dat over de proceskosten wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na betekening van dit arrest.