ECLI:NL:GHDHA:2014:3262

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
13 oktober 2014
Zaaknummer
200.108.128-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van schenkingsvoorwaarden van een kunstcollectie aan de gemeente Papendrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van schenkingsvoorwaarden van een kunstcollectie die door [de kunstverzamelaar] aan de gemeente Papendrecht was geschonken. De principaal appellante, [appellante], had in een eerder tussenarrest op 20 mei 2014 de mogelijkheid gekregen om bewijs te leveren door het horen van getuigen, maar heeft uiteindelijk afgezien van deze mogelijkheid. Het hof heeft vervolgens de zaak verder beoordeeld op basis van de ingediende stukken.

Het hof oordeelde dat [appellante] niet heeft aangetoond dat de gemeente tekortgeschoten is in de nakoming van de schenkingsovereenkomsten. De tekortkomingen, indien aanwezig, waren van zodanige aard dat deze de ontbinding van de overeenkomsten niet rechtvaardigden. Het hof wees het verzoek van [appellante] om de rechtbank te verzoeken om niet of onvoldoende behandelde stellingen opnieuw te beoordelen af, omdat de devolutieve werking van het hoger beroep niet bedoeld is voor een dergelijke zoektocht naar onbesproken stellingen.

Daarnaast heeft het hof de argumenten van [appellante] over de wijziging van de schenkingsvoorwaarden beoordeeld. Het hof concludeerde dat de gemeente, gezien de gewijzigde omstandigheden en de beschikbaarheid van een nieuw depot in Dordrecht, niet onredelijk handelde door de collectie daarheen over te brengen. Het hof heeft de schenkingsvoorwaarden gewijzigd, zodat de collectie in Dordrecht kan worden opgeslagen, maar blijft onder de verplichting van de gemeente om de collectie zichtbaar en levend te houden voor de Papendrechtse gemeenschap. De beslissing van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd en de schenkingsaktes werden aangepast. [appellante] werd in de proceskosten veroordeeld, aangezien zij in overwegende mate in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.108.128/01
Zaaknummer rechtbank : 86005

Arrest van 11 november 2014

inzake

[appellante],

wonende te [woonplaats],
principaal appellante,
verweerster in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. H.J. Breeman te Rotterdam,
tegen

DE GEMEENTE PAPENDRECHT,

zetelend te Papendrecht,
geïntimeerde in het principaal appel,
incidenteel appellante,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. D. Knottenbelt te Rotterdam.

Het geding

Het hof heeft in deze zaak op 20 mei 2014 een tussenarrest gewezen. Het verwijst voor het procesverloop tot die datum naar dat arrest. In dat arrest heeft het hof [appellante] toegelaten tot bewijs door het doen horen van getuigen. [appellante] heeft het hof bij fax van 27 juli 2014 medegedeeld dat zij afziet van het doen horen van getuigen. Partijen hebben vervolgens wederom arrest gevraagd.

Verdere beoordeling

1.
Het hof heeft in voormeld tussenarrest [appellante] toegelaten door het doen horen van getuigen te bewijzen dat de collectie zich thans door nalatigheid van de Gemeente in een beduidend slechtere staat bevindt dan ten tijde van het overlijden van [de kunstverzamelaar] (van wie zij erfgename is). Nu [appellante] terzake geen verder bewijs heeft bijgebracht, is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de Gemeente is tekortgeschoten doordat zij schade aan de collectie zou hebben laten ontstaan.
2.
De slotsom is dat, zo de Gemeente al is tekortgeschoten in de nakoming van de schenkingsovereenkomsten, deze tekortkomingen ieder voor zich en gezamenlijk, gezien hun geringe betekenis en mede gezien het oogmerk waarmee [de kunstverzamelaar] de schenkingen heeft gedaan, de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigen. De eerste dertien grieven falen. [appellante] heeft daarnaast nog naar voren gebracht dat de rechtbank op een aantal door haar niet nader aangeduide stellingen in eerste aanleg niet of onvoldoende is ingegaan. Zij heeft met een beroep op de devolutieve werking van het hoger beroep het hof verzocht dat alsnog te doen. Het hof wijst dat verzoek af, omdat de devolutieve werking daartoe niet dient. De devolutieve werking strekt ertoe de geïntimeerde dubbel werk te besparen doordat hij binnen het door de grieven ontsloten gebied niet alles hoeft te herhalen wat hij in verband met de door appellant aangevoerde grieven in eerste aanleg heeft gesteld; voor appellant geldt hetzelfde voor zover hij de stellingen van geïntimeerde in eerste aanleg heeft betwist. Uit het grievenstelsel vloeit voort dat appellant die in eerste instantie geheel of gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld, dient te preciseren tegen welke beslissingen in de bestreden uitspraak hij bezwaren heeft en welke gronden hij aanvoert ter vernietiging daarvan. De devolutieve werking van het hoger beroep strekt er niet toe het hof een zoektocht in de conclusies in eerste aanleg te doen ondernemen naar door de rechtbank beweerdelijk onbesproken stellingen die appellante niet in de memorie van grieven niet heeft aangeduid.
3.
[appellante] heeft ter onderbouwing van haar veertiende grief naar voren gebracht dat de rechtbank heeft miskend dat grote terughoudendheid moet worden betracht bij de beoordeling van een vordering tot wijziging van een overeenkomst. [appellante] wijst voorts op de schenkingsvoorwaarden, die onbestreden inhouden dat de collectie in de Gemeente moet blijven, en voert aan dat van onvoorziene omstandigheden geen sprake is. Volgens [appellante] stelt de Gemeente voorts zelf, dat de huidige opslag aan de eisen voldoet. Naar haar mening brengt het beschikbaar komen van een depot in Dordrecht niet met zich, dat de Gemeente de overeenkomsten niet meer behoeft na te komen. Zij betwist de hoogwaardigheid van de opslag in Dordrecht. Zij meent voorts dat haar toestemming bij wijziging van de schenkingsovereenkomsten noodzakelijk is en wijst op de bedoelingen van [de kunstverzamelaar] ten tijde van de schenking. Zij vertrouwt er bovendien niet op dat de Gemeente, als de collectie in Dordrecht in depot is geplaatst, nog tentoonstellingen zal organiseren.
4.
[appellante] heeft geen grief gericht tegen de overweging van de rechtbank dat de gevolgen van de onderhavige schenkingsovereenkomsten door de rechter alleen mogen worden gewijzigd op grond van onvoorziene omstandigheden die van dien aard zijn dat [appellante] naar redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Dit criterium impliceert terughoudendheid. Met inachtneming van dit criterium deelt het hof het oordeel van de rechtbank dat, gelet op de stellingen van de Gemeente, [appellante] naar redelijkheid en billijkheid niet mag verwachten dat de Gemeente gehouden blijft de collectie in de Gemeente op te slaan. Het hof legt aan dat oordeel de volgende, in 1977 voor [de kunstverzamelaar] en de Gemeente onvoorziene, omstandigheden ten grondslag.
a. Hoewel de Gemeente de collectie thans opslaat onder omstandigheden die (zoals blijkt uit hetgeen in het genoemde tussenarrest is overwogen) aan de schenkingsovereenkomsten voldoen, volgt uit adviezen van deskundigen dat deze, gezien de sinds 1977 gewijzigde inzichten inzake een blijvend goede opslag van kunstvoorwerpen, op lange termijn niet toereikend zullen zijn.
b. De Gemeente heeft naar voren gebracht dat in Dordrecht, ten behoeve van de hoogwaardige opslag van daartoe in aanmerking komende objecten uit de Drechtsteden (waaronder de Gemeente) een nieuw depot beschikbaar is gekomen, waarin voor de collectie ruimte is. [appellante] heeft weliswaar betwist dat die opslag hoogwaardig is, maar heeft die betwisting in het geheel niet onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
c. Het zelf tot stand brengen van een met dat van Dordrecht vergelijkbaar hoogwaardig depot vergt een van de Gemeente redelijkerwijs niet te vergen investering, gelet op de financiële uitdagingen waarvoor de Gemeente stelt thans te staan.
Blijkens het concept was het oogmerk van [de kunstverzamelaar] bij zijn schenkingen een culturele bijdrage te leveren aan de Papendrechtse gemeenschap. De overbrenging van de collectie naar het depot in Dordrecht staat daaraan niet in de weg, omdat de verplichting voor de Gemeente om met het oog op die bijdrage de collectie voor die gemeenschap zichtbaar en levend te houden, niet verandert. De Gemeente heeft in haar processtukken aangegeven voornemens te zijn haar activiteiten op dit punt voort te zullen zetten. Het komt het hof geraden voor, nu partijen over wijziging van de schenkingsvoorwaarden niet tot overeenstemming zijn gekomen, deze met het oog op de duidelijkheid aldus gewijzigd vast te stellen, dat de overbrenging van de gehele collectie naar Dordrecht alleen de opslag betreft. Aldus blijft het oogmerk van [de kunstverzamelaar] met zijn schenkingen in stand. In zoverre heeft de onderhavige grief van [appellante] resultaat en zal het hof de beslissing van de rechtbank in haar vonnis van 7 maart 2012 onder 3.3 vernietigen en de wijziging van schenkingsaktes anders vaststellen. Voor het overige faalt de grief.
5.
De vijftiende grief bouwt op de eerdere grieven voort. Zij moet het lot daarvan delen.
6.
Ter zake van de (zestiende) grief betreffende het passeren door de rechtbank van het bewijsaanbod van [appellante] overweegt het hof als volgt. De in hoger beroep door [appellante] ingenomen stelling dat de Gemeente moet aantonen dat zij de schenkingsovereenkomsten behoorlijk is nagekomen, is niet juist. Het is immers [appellante], die rechtsgevolgen wenst te verbinden aan de door haar gestelde omstandigheid dat de Gemeente de overeenkomsten niet zou zijn nagekomen. De bewijslast daarvan rust op haar. Wel rust op de Gemeente de bewijslast dat, zo er van tekortkomingen sprake is, deze van zo geringe aard zijn dat deze de ontbinding van de overeenkomst niet rechtvaardigen. De Gemeente heeft in eerste aanleg en in hoger beroep uitgebreid bewijs bijgebracht voor haar verweer dat zij niet is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomsten en voor haar stelling dat, voor zover daarvan sprake zou zijn, die tekortkomingen van zo geringe aard zijn dat deze de ontbinding van de overeenkomsten niet rechtvaardigen. De rechtbank heeft de stellingen van [appellante] in eerste aanleg verworpen en haar verweren (behoudens ter zake van de terugvordering van vier schilderijen) van onvoldoende gewicht bevonden. Het had op de weg van [appellante] gelegen om, indien zij nog over producties beschikte om haar stellingen te onderbouwen, deze bij haar memorie van grieven over te leggen. Het stond haar ook vrij om bij haar memorie van grieven een deskundigenbericht over te leggen, bijvoorbeeld over de fysieke toestand waarin de collectie zich bevindt. Het hof verwijst naar hetgeen het daarover in rechtsoverweging 16 van het tussenarrest heeft overwogen. Voor zover het door [appellante] in hoger beroep gedane bewijsaanbod voldoende specifiek was en het aangeboden bewijs tot een andere beslissing van de zaak had kunnen leiden, heeft het hof [appellante] tot bewijs toegelaten. Hetgeen [appellante] overigens te bewijzen aanbiedt ter zake van het beheer en de administratie van de collectie, berust op een uitleg van de overeenkomst die het hof heeft verworpen. Zodanig bewijs kan niet tot een andere oordeel leiden, zodat het hof het bewijsaanbod passeert. De zestiende grief leidt evenmin tot resultaat.
7.
De slotsom is dat, behoudens hetgeen in rechtsoverweging 4 van dit arrest is overwogen, de grieven falen. De Gemeente heeft daarom bij de behandeling van haar incidentele grief geen belang. Het hof zal de vonnissen van de rechtbank van 18 mei 2011 en 7 maart 2012 voor het overige bekrachtigen. Aangezien [appellante] in overwegende mate in het ongelijk is gesteld, zal zij in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van de Gemeente worden veroordeeld. Nu de Gemeente voor haar incidenteel appel geen afzonderlijke kosten heeft gemaakt, zal een proceskostenveroordeling voor het incidenteel appel achterwege blijven.

Beslissing

Het hof:
- verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Dordrecht van 9 juni 2010;
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Dordrecht van 7 maart 2012, voor wat betreft de beslissing in reconventie onder 3.3,
en,
in zoverre opnieuw rechtdoende,
- wijzigt de notariële aktes van 16 mei 1972 en 25 februari 1977, uitvoerbaar bij voorraad, zodanig dat het in de voornoemde aktes opgenomen beding onder a als volgt komt te luiden:
“a. de kunstverzameling dient in de bungalow [adres] alhier bijeen te blijven. Met inachtneming van het hierna onder c. bepaalde mag zij in haar geheel worden overgebracht naar een ander passend gebouw in de gemeente Papendrecht of – uitsluitend voor depotdoeleinden – de gemeente Dordrecht, zoals een cultureel centrum en mag zij met kunstvoorwerpen worden uitgebreid, met dien verstande echter, dat, voorzover een goed beheer en het op peil houden van de verzameling met zich brengt, bepaalde kunstvoorwerpen kunnen worden verkocht, mits met de opbrengst daarvan andere kunstvoorwerpen worden aangekocht.”;
- bekrachtigt de bestreden vonnissen van 18 mei 2011 en 7 maart 2012 voor het overige;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Gemeente tot op heden vastgesteld op € 666,- aan griffierecht en € 2.682,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, J.E.H.M. Pinckaers en D.J. de Brauw en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 november 2014 in aanwezigheid van de griffier.