ECLI:NL:GHDHA:2014:3652

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2014
Publicatiedatum
14 november 2014
Zaaknummer
200.103.899/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kosten van lijkbezorging en schulden van de nalatenschap in het kader van een echtscheiding en zelfdoding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, ging het om de kosten van lijkbezorging na het overlijden van de zoon van de geïntimeerde. De vader had de kosten van de begrafenis en de opbaring betaald en vorderde deze kosten terug van de erfgenamen, waaronder de echtgenote van de overledene. Het hof oordeelde dat de kosten van ophalen en opbaren in een rouwkamer vergoed moesten worden op basis van zaakwaarneming door de vader, terwijl de kosten van de uitvaart en teraardebestelling niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat deze meer het eigen belang van de vader dienden. De zaak begon met een hoger beroep van de echtgenote tegen een vonnis van de rechtbank, waarin de vader was veroordeeld tot het betalen van de kosten. Het hof verwees naar eerdere processtukken en memorie van grieven, waarin de echtgenote haar grieven uiteenzette. Het hof oordeelde dat de vader zich terecht op zaakwaarneming kon beroepen, omdat hij handelde in het belang van de echtgenote door het lichaam van hun zoon op te halen en te verzorgen. Echter, de kosten van de uitvaart waren niet in het belang van de echtgenote, waardoor de vader niet kon terugvorderen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en veroordeelde de echtgenote om een bedrag van € 1223,80 te betalen voor de kosten van de opbaring en verzorging. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF Den Haag

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.103.899/01
Zaak-rolnummer Rechtbank : 11-6416
arrest van 12 augustus 2014
inzake
[de echtgenote],
wonende te ’[woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. C.W.Simonis te Naaldwijk, gemeente Westland,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.Hoogenraad te Maassluis.

1.Het geding

Voor de eerdere verloop van het geding in hoger beroep verwijst het hof naar zijn tussenarrest van 1 mei 2012. De daarbij gelaste comparitie van partijen heeft geen doorgang gevonden.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank, sector kanton, locatie Delft, daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Appellante heeft op 8 januari 2013 bij memorie van grieven en onder overlegging van producties vijf grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis.
Bij memorie van antwoord – eveneens onder overlegging van producties - heeft geïntimeerde op 2 april 2013 de grieven bestreden.
Op 5 juli 2013 is op verzoek van appellante een pleidooi gehouden. De zaak is aan de zijde van appellante bepleit door haar advocaat mr. Simonis en aan de zijde van geïntimeerde is
de zaak bepleit door mr. Hoogenraad. Beide advocaten hebben pleitnotities overgelegd.
Na het pleidooi hebben partijen arrest gevraagd.

2.Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2. Appellante vordert: “Het uw Gerechtshof moge behagen bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad : te vernietigen het vonnis van de Kantonrechter tussen partijen gewezen onder rolnummer 11-6416 op 8 december 2011 en opnieuw rechtdoende : de vordering van [de vader] alsnog af te wijzen, met veroordeling van [de vader]in de kosten van de onderhavige procedure zowel in eerste aanleg alsook in hoger beroep”.
3. Geïntimeerde vordert bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van appellante in de kosten.
4. Gezien de onderlinge samenhang van de grieven bespreekt het hof de grieven zoveel gezamenlijk.
Kern van het geschil
5. De kern van het geschil tussen partijen is de vraag wie van hen uiteindelijk de kosten van lijkbezorging draagt, die zijn gemaakt door geïntimeerde na het overlijden van zijn zoon [naam zoon].
6. Appellante en [naam zoon] waren in een echtscheidingsprocedure verwikkeld en [naam zoon] was als verdachte van huiselijk geweld tegen appellante in voorlopige hechtenis genomen toen hij op 11 februari 2010 in de penitentiaire inrichting waar hij verbleef door zelfdoding om het leven is gekomen.
Geïntimeerde en zijn echtgenote zijn in de nacht van 11 op 12 februari 2010 van de zijde van de penitentiaire inrichting ingelicht over het overlijden van hun zoon. Onweersproken is dat door de inrichting aan hen is meegedeeld dat het lichaam van hun zoon zo spoedig mogelijk moest worden opgehaald.
7. Vast staat dat geïntimeerde nog die nacht de vader van appellante heeft geïnformeerd over het overlijden van zijn zoon. Over de inhoud en teneur van dit telefoongesprek voor het overige verschillen partijen van mening. Omstreeks 04.00 uur die nacht is nogmaals telefonisch contact geweest tussen de vader van appellante en de zus of vader van [naam zoon]. Ook over de inhoud en teneur daarvan, zijn partijen het niet eens. Tussen partijen is voorts in geschil wie met wie en wanneer na die voormelde nacht contact – al dan niet telefonisch – heeft gehad tot aan de begrafenis en wat de inhoud is geweest van die contacten.
8. Appellante stelt gemotiveerd, dat geïntimeerde (en andere familieleden van [naam zoon]) haar doelbewust heeft buiten gesloten van de begrafenis van haar overleden echtgenoot. Geïntimeerde bestrijdt dat gemotiveerd onder meer door te stellen dat appellante – hoewel op de hoogte van het overlijden - ter zake van de uitvaart van [naam zoon] de eerste tijd geen enkel initiatief ondernam, terwijl het regelen daarvan snel moest gedaan.
9. Vaststaat dat geïntimeerde de begrafenisondernemer opdracht heeft gegeven het lichaam van zijn zoon op te halen uit de penitentiaire inrichting, te verzorgen en op te baren in een rouwkamer. Eveneens staat vast dat geïntimeerde vervolgens aan de begrafenisondernemer opdracht heeft gegeven de begrafenis van [naam zoon] te verzorgen en te regelen. Volgens de begrafenisondernemer heeft geïntimeerde hem gezegd dat hij de opdracht gaf namens appellante. Geïntimeerde had daarvoor echter geen opdracht, volmacht of last van appellante. Voor zover geïntimeerde zich al zou willen beroepen op een door zijn zoon aan hem verstrekte algemene volmacht van 5 februari 2010 kan hem dat niet baten, alleen al omdat die volmacht enkel strekt tot het namens volmachtgever verrichten van rechtshandelingen (tijdens leven).
10. Op het door de begrafenisondernemer in opdracht van geïntimeerde opgestelde en (per post) verspreide (eveneens in een dagblad geplaatste) overlijdensbericht wordt de naam van appellante niet vermeld. Tevens vermeldt die annonce dat de begrafenis een besloten karakter heeft en dat men alleen toegang heeft op vertoon van de rouwkaart. Familie en vrienden van appellante hebben geen overlijdensannonce toegestuurd gekregen.
Appellante heeft zelf een overlijdensannonce met daarop haar naam en die van de kinderen van haar en [naam zoon] in een dagblad geplaatst. Bij de condoleance is appellante niet aanwezig geweest. Zij heeft een eigen condoleance georganiseerd. Onweersproken is dat appellante vanwege de gespannen verhoudingen tussen haar enerzijds en de familie en vrienden van [naam zoon] anderzijds de begrafenis van [naam zoon] min of meer incognito heeft moeten bijwonen. Zij heeft geen plaats gehad in de volgauto.
11. Bij pleidooi is komen vast te staan dat de door de zoon van geïntimeerde gesloten begrafenisverzekering niet tot uitkering is gekomen omdat er sprake is van zelfmoord.

3.De beoordeling van het geschil

12. De kosten van lijkbezorging zijn schulden van de nalatenschap als bedoeld in art.4:7 BW. Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten op zichzelf in overeenstemming zijn met de welstand en leefomstandigheden van de overledene. Geïntimeerde heeft zijn vordering beperkt tot een bedrag van € 5000,-, zodat de kantonrechter ter zake bevoegd was.
De kosten van lijkbezorging komen mitsdien als nalatenschapsschulden ten laste van de erfgenamen. Kennelijk zijn appellante en de kinderen van haar en [naam zoon] de erfgenamen. Het is noch gesteld noch gebleken dat de overledene is afgeweken van de wettelijke verdeling, zodat appellante op de voet van de artt.4:13 en 14 de kosten van lijkbezorging in beginsel moet voldoen. Het gaat hier echter om niet door haar gemaakte kosten van lijkbezorging.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft geïntimeerde zich terecht beroepen op zaakwaarneming en op redelijke gronden de belangen van appellante behartigd. Op goede gronden heeft hij in de visie van de rechtbank de zaakwaarneming aangevangen en voortgezet.
14. Het hof overweegt als volgt. Het op verzoek van de inrichting doen ophalen uit de penitentiaire inrichting van het lichaam van zijn zoon, het doen verzorgen en doen opbaren in een rouwkamer is onder de omstandigheden van het geval het willens en wetens en op redelijke gronden behartigen van het belang van appellante. Dat hij als vader van zijn zo triest overleden zoon mede zo handelende uit liefde voor zijn zoon en zo zijn eigen belang behartigde, is alleszins begrijpelijk en staat daar niet aan in de weg. Het was zonder meer ook in het belang van appellante dat het lichaam van haar overleden echtgenoot zo spoedig mogelijk op respectvolle wijze uit de inrichting werd opgehaald, verzorgd en opgebaard. In zoverre heeft geïntimeerde zich terecht beroepen op zaakwaarneming en is het belang van appellante naar behoren behartigd als bedoeld in art.6:200 BW.
15. Naar het oordeel van het hof kan het opdracht geven aan de begrafenisondernemer tot de uitvaart en de teraardebestelling niet als voortzetting van de waarneming worden aangemerkt. Hoezeer ook begrijpelijk dat geïntimeerde en zijn echtgenote (als ouders van [naam zoon]) zelf zoveel mogelijk het laatste eerbetoon aan hun zoon door middel van de uitvaart en de teraardebestelling in eigen hand wilden houden en zo min mogelijk wilden overlaten aan appellante die zij de dood van hun zoon verweten, hebben zij daarmee vooral hun eigen belang behartigd, terwijl appellante na het overbrengen van het lichaam van [naam zoon] zelf de uitvaart en de teraardebestelling had kunnen en willen regelen. De rol van appellante bij de begrafenis – zoals hiervoor omschreven - is tot een minimum terug gebracht en haar familie en vrienden konden daarbij niet aanwezig zijn. Bovendien had [naam zoon] volgens haar gecremeerd willen worden. In zoverre slagen de grieven van appellante.
16. De kosten van bezorgen, verzorgen en opbaren in een rouwkamer van de aula van de begraafplaats, de kist, het uittreksel van overlijden dienen door appellante aan geïntimeerde te worden vergoed als zijnde schade geleden door geïntimeerde als zaakwaarnemer in de zin van art.6:200 lid 1 BW. Het betreft hier volgens de factuur van de begrafenisondernemer een bedrag van in totaal € 1223,80.
17. Voor zover wordt geoordeeld dat er geen sprake is van zaakwaarneming, beroept geïntimeerde zich op ongerechtvaardigde verrijking. Daarvan is naar het oordeel van het hof geen sprake. Geïntimeerde is immers niet verarmd nu hij de uitvaart van zijn zoon en diens teraardebestelling in overwegende mate zelf heeft geregeld en zoveel mogelijk naar de wensen van hem (en zijn echtgenote, de moeder van [naam zoon]) heeft kunnen doen plaats vinden. Daardoor heeft hij in wezen grotendeels zijn eigen gemaakte kosten betaald. Appellante heeft onweersproken aangevoerd, dat zij door de meeromschreven gang van zaken zelf ook diverse kosten heeft moeten voldoen ter zake van de begrafenis van haar echtgenoot.

4.Proceskosten

18. Gezien het feit dat er sprake is van ex-verwanten en partijen over en weer deels in het gelijk/ongelijk zijn gesteld, is het hof van oordeel dat de proceskosten tussen partijen moeten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

Het Hof:
vernietigt het bestreden vonnis van 8 december 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft, tussen de partijen gewezen; en opnieuw recht doende:
veroordeelt appellante om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan geïntimeerde te betalen een bedrag van € 1223,80 inzake de begrafeniskosten van [naam zoon];
compenseert de proceskosten en wel in die zin dat ieder van partijen zijn eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Stollenwerck, Van Dijk en Burgers-Thomassen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 augustus 2014 in aanwezigheid van de griffier.