In deze zaak gaat het om een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de rechtbank, waarin [eiser] is veroordeeld om een perceel grond en water te ontruimen dat in eigendom is van de Gemeente Rotterdam. De Gemeente is eigenaar van de Kralingse Plas, waar [eiser] sinds 1976 een zeilschool exploiteert. De rechtszaak is voortgekomen uit een geschil over de huurovereenkomst en de bouwvergunningen voor de pontons die door [eiser] zijn geplaatst. De Gemeente heeft de huurovereenkomst opgezegd en de pontons verwijderd, wat heeft geleid tot een schadevergoeding aan [eiser].
De rechtbank heeft in een eerder vonnis bepaald dat [eiser] het perceel moet ontruimen, maar [eiser] verzoekt het hof om deze ontruiming te schorsen. Hij stelt dat de Gemeente geen belang heeft bij de ontruiming, omdat het bestemmingsplan alleen een zeilschool toestaat. [eiser] betoogt dat zijn bestaan afhankelijk is van de exploitatie van de zeilschool en dat de ontruiming kapitaalvernietiging zou betekenen.
Het hof overweegt dat de Gemeente als eigenaar voldoende belang heeft bij de beëindiging van het gebruik van haar perceel door [eiser]. Het hof wijst erop dat [eiser] zonder recht of titel gebruik maakt van het perceel en dat de Gemeente door ontruiming in staat zal zijn om met een andere partij te contracteren. Het hof concludeert dat er geen reden is om de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen en wijst de vordering van [eiser] af. Tevens wordt [eiser] veroordeeld in de kosten van het incident.