In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de kinderalimentatie tussen partijen, die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De vrouw had in hoger beroep de vernietiging van een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam verzocht, waarin de echtscheiding was uitgesproken en de verdeling van de gemeenschap was vastgesteld. De man had in incidenteel hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie te verlagen. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw de keuken uit de echtelijke woning heeft verwijderd, wat wordt aangemerkt als een benadeling van de gemeenschap. Op basis van artikel 1:164 BW is de vrouw gehouden de schade aan de gemeenschap te vergoeden. Het hof heeft de vrouw opgedragen de keuken terug te plaatsen in de woning en de kosten voor de terugplaatsing voor haar rekening te nemen.
Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de vrouw schade aan de woning heeft aangericht, en heeft het verzoek van de man tot schadevergoeding afgewezen. Het hof heeft ook de afspraken tussen partijen over de verdeling van de auto en de echtelijke woning bevestigd, en bepaald dat partijen de saldi van de bankrekeningen en eventuele schulden aan de broer van de vrouw bij helfte moeten verdelen. De beslissing van het hof omvatte ook de benoeming van een notaris voor de verdeling van de gemeenschap, en de aanwijzing van onzijdige personen om de partijen te vertegenwoordigen indien zij niet willen meewerken aan de verdeling. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigd.