In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig had gemaakt aan diefstal van een lokfiets en het bezit van cocaïne. De verdachte, geboren in 1989 in de Dominicaanse Republiek, werd eerder door de politierechter in Rotterdam veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voor de feiten die zich op 15 augustus 2012 in Rotterdam hadden voorgedaan. De verdachte had een damesfiets van het merk Gazelle, die door de politie als lokfiets was geplaatst, weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Daarnaast had hij ongeveer 15,9 gram cocaïne in zijn bezit.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 17 november 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de vervolging, omdat de verdachte door de omstandigheden rondom de lokfiets in zijn handelen zou zijn beïnvloed. Het hof verwierp dit verweer, stellende dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er geen sprake was van een onrechtmatige beïnvloeding door de politie.
Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk het oogmerk had om de fiets toe te eigenen, ondanks de verdediging dat hij de fiets enkel wilde gebruiken om naar huis te gaan. De bewezenverklaring van de diefstal en het bezit van cocaïne werd bevestigd. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde de verdachte opnieuw een taakstraf op van 60 uren, met de mogelijkheid van 30 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren werd verricht. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij ook rekening werd gehouden met het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor een misdrijf.