Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest d.d. 1 december 2014 om 12.00 uur(en administratief verwerkt op dinsdag 2 december 2014)
[de man],
hierna te noemen: de man, en
[de vrouw],wonende te Rotterdam,
hierna te noemen: de vrouw,
eisers in het incident ex artikel 351 Rv,
hierna tezamen te noemen:[appellanten] (meervoud),
STICHTING VESTIA,
verweerster in het incident ex artikel 351 Rv,
hierna te noemen: Vestia,
Het geding
Beoordeling
(2.1) [appellanten] huren sinds 13 oktober 2000 van (de rechtsvoorganger van) Vestia een woning (3-kamer portiekwoning) aan[adres] (hierna: de woning). Op 10 juli 2014 heeft er een incident plaatsgevonden tussen de man en de wijkbeheerder van Vestia, de heer [A] (hierna: [A]) toen [A] samen met twee medewerkers van de Roteb vuilniszakken van [appellanten] aantrof in de gang bij de kelderboxen van het complex waar de woning deel van uitmaakt. Dit incident is geëscaleerd, waarbij de man een vleesmes van circa 30 cm heeft laten zien aan [A]. [A] heeft zich hierdoor naar zijn zeggen ernstig bedreigd gevoeld.
(2.2) Vestia heeft vervolgens aan de man laten weten dat zij van plan was de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden vanwege het agressieve gedrag van de man. [A] heeft van het incident aangifte gedaan bij de politie.
(2.3) Vestia heeft bij exploot van dagvaarding van 24 juli 2014 [appellanten] gedagvaard in kort geding met een vordering tot ontruiming van de woning. De kantonrechter heeft deze vordering, na een mondelinge behandeling op 1 augustus 2014 en getuigenverhoren op 19 en 23 september 2014, toegewezen bij het thans bestreden vonnis. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kantonrechter heeft daartoe onder meer (kort weergegeven) overwogen:
(i) Hoewel [A] en de man verschillend verklaren over het incident is het agressieve gedrag van de man in combinatie met het tonen van het mes aan te merken als een ernstige bedreiging.
(ii) Door [A], die op dat moment werkzaamheden verrichtte voor Vestia, te bedreigen heeft de man ernstige overlast veroorzaakt jegens Vestia. Dit incident raakt niet alleen de interne organisatie van Vestia maar ook de dienstverlening aan de huurders.
(iii) De man heeft zich dan ook niet als een goed huurder gedragen, zoals verplicht op grond van artikel 7:213 BW en artikel 10 van de algemene voorwaarden.
(iv) Ongeacht of het een incident betreft, is de bedreiging op zichzelf dusdanig ernstig dat het aannemelijk te achten is dat de gevorderde ontruiming in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Er is sprake van een zodanige ernstige tekortkoming dat de beslissing in de bodemzaak niet kan worden afgewacht.
(v) De vrouw is als echtgenote en als medehuurder ingevolge artikel 7:266, lid 2 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst, waaronder de verplichting om geen overlast te veroorzaken. Dat de vrouw niets met de bedreiging te maken heeft maakt dus niet uit.
(vi) De omstandigheid dat een ontruiming een noodsituatie oplevert voor de vrouw en haar kinderen is, gezien de ernst van de tekortkoming, onvoldoende reden om de ontruiming alleen te laten gelden jegens de man, temeer nu de man met hen een duurzame huishouding voert.
(2.4) Vestia heeft het bestreden vonnis op 30 oktober 2014 doen betekenen aan [appellanten] en onder meer bevel gedaan de woning binnen 28 dagen te ontruimen en de gerechtelijke ontruiming aangezegd tegen 2 december 2014.
Beoordeling van de vordering ex artikel 351 Rv tot schorsing
Het belang van Vestia bij uitoefening van haar bevoegdheid tot ontruiming is niet in geschil. Vestia heeft in eerste aanleg onder meer naar voren gebracht dat zij de veiligheid van haar medewerkers wil kunnen garanderen, terwijl zij de man en ook de andere huurders duidelijk wil maken dat Vestia dit soort gedrag absoluut niet tolereert en dat in dit soort gevallen op de kortst mogelijke termijn een einde wordt gemaakt aan de huurrelatie. [appellanten] hebben dit belang niet aangevochten.
(a) Er was geen sprake van bedreiging in de zin van artikel 284a Sr en 285 Sr omdat de man nimmer is veroordeeld. De man kan wel inzien dat [A] het als dreigend heeft ervaren.
(b) De tekortkoming was van bijzondere aard of geringe betekenis ex artikel 6:265 lid 1 laatste volzin BW.
(c) De jurisprudentie die Vestia heeft aangehaald ziet op ernstigere gevallen, omdat er in die zaken structurele en ernstige incidenten plaatsvonden. De man heeft bovendien oprecht zijn excuses aangeboden. De vrouw was niet bij het incident en kon het daarom ook niet voorkomen.
(d) Naderhand zijn er geen incidenten meer geweest. Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat de medewerkers van Vestia niet veilig hun werkzaamheden kunnen verrichten.
(e) De vrouw is niet tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Zij is niet hoofdelijk (ex artikel 7:266 BW) aansprakelijk voor dit soort tekortkomingen van de man. Als er wel sprake is van een tekortkoming dan kan deze gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis een ontbinding niet rechtvaardigen.
(f) De kantonrechter heeft ten onrechte overwogen dat, ondanks dat de ontruiming een noodtoestand oplevert voor de vrouw en haar kinderen, een dergelijke omstandigheid, gezien de ernst van de tekortkoming, onvoldoende reden is om de gevorderde ontruiming alleen te laten gelden jegens de man, temeer omdat de vrouw een duurzame huishouding voert met de man. Volgens de vrouw heeft de kantonrechter als voorzieningenrechter ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat zij drie kinderen heeft en hoogzwanger is. Dit levert een noodsituatie op omdat de vrouw geen vervangende woonruimte heeft. Een mogelijke consequentie is dat de kinderen uit huis geplaatst zullen worden.
(g) Voorst moet worden meegewogen dat de man inmiddels de woning heeft verlaten en elders verblijft. Hij doet daarmee afstand van de woning. Van een gemeenschappelijke huishouding is geen sprake meer.
Beslissing
in het incident ex artikel 351 Rv-wijst de vordering af;
begroot op € 894,-- aan salaris advocaat;
van antwoord door Vestia.
T.G. Lautenbach en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2014 om 12.00 uur (en administratief verwerkt op 2 december 2014) in aanwezigheid van de griffier.