ECLI:NL:GHDHA:2014:4614

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2014
Publicatiedatum
27 mei 2015
Zaaknummer
22001596-08
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.J. van der Meer
  • P. de Vries
  • A. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor invoer van cocaïne met betrekking tot de kokosnootjurisprudentie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die werd beschuldigd van de invoer van cocaïne. De zaak is bijzonder vanwege de toepassing van de zogenaamde kokosnootjurisprudentie, die relevant is voor de beoordeling van de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van drugs. De verdachte werd veroordeeld voor de invoer van één blikje cocaïne, met een gewicht van ongeveer 300 gram, terwijl de oorspronkelijke beschuldiging betrekking had op een veel grotere hoeveelheid van ongeveer 1650 kilogram. Het hof oordeelde dat de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer pas kon worden vastgesteld op het moment dat het grootste deel van de partij cocaïne al in beslag was genomen. De handelingen van de verdachte waren dus niet gericht op de invoer van de grote partij, maar op het blikje dat niet in beslag was genomen.

Het hof heeft in zijn overwegingen de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen. De verdachte had eerder al andere partijen cocaïne ingevoerd, verstopt in blikjes met groenten. Het hof concludeerde dat de verdachte een betrouwbare transporteur van cocaïne was, die contacten onderhield met andere betrokkenen en hen inschakelde bij het wegwerken van de deklading. Ondanks dat de verdachte niet werd veroordeeld voor de invoer van de grote partij, was het hof van mening dat de uiterlijke omstandigheden duidelijk maakten dat zijn handelingen bijdroegen aan de invoer van een aanzienlijke partij cocaïne, geïmporteerd door een samenwerkende groep.

De invoer van harddrugs, zoals cocaïne, vormt een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en leidt tot onrust in de samenleving. Het hof benadrukte dat de invoer van dergelijke hoeveelheden drugs vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. De verdachte had geen oog voor de gevolgen van zijn daden en was enkel uit op financieel gewin. Gezien de ernst van de feiten legde het hof een gevangenisstraf op van in beginsel 4 jaar, maar paste een korting van 15 procent toe vanwege de schending van de redelijke termijn, wat resulteerde in een eindstraf van 3 jaar en 4 maanden. Een geldboete werd niet passend geacht in dit specifieke geval.

Uitspraak

Strafmotivering (22-001596-08, uitspraak 21 november 2014)

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in november 2005 samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van ongeveer 300 gram cocaïne. Eerder heeft hij andere partijen cocaïne, verstopt in blikjes met groenten ingevoerd.
Hij is de betrouwbaar gebleken transporteur van cocaïne, die contacten met andere betrokkenen onderhoudt, zelf zo nodig ook anderen inschakelt en meehelpt bij het wegwerken van de deklading.
Hoewel verdachte voor wat betreft de zaak Asperge niet wordt veroordeeld voor de invoer van ongeveer 1650 kilogram cocaïne, maar slechts voor de inhoud van één blikje met cocaïne, neemt dit niet weg dat alle uiterlijke omstandigheden in deze zaak verdachte moeten hebben duidelijk gemaakt dat zijn handelingen bijdroegen aan de invoer van een (aanzienlijke) partij cocaïne, verstopt in containers, door een groep daartoe samenwerkende personen, welke deels uit het buitenland afkomstig was. Het door middel van containers invoeren van partijen cocaïne vergt serieuze financiële spankracht, een (omvangrijk) netwerk van hiertoe nuttige en betrouwbare contacten en een lange termijn planning. Het zijn grotere internationaal nauw met elkaar samenwerkende functionele verbanden die in staat zijn op deze wijze cocaïne in te voeren. Deze omstandigheden brengen mee dat het niet voor de hand ligt bij de straftoemeting aansluiting te zoeken bij de kwantitatieve normering als voorzien in de LOVS-oriëntatiepunten terzake (zie Hof Den Haag 20.6.2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2455), maar uit te gaan van de specifieke daad- en daderfactoren als weergegeven.
Door deze partijen (in de zaken Asperge en Latas) in te voeren heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Door de invoer van harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Feiten als deze brengen bovendien onrust in de samenleving en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Tenslotte leidt de invoer van harddrugs veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit. De verdachte heeft hiervoor geen oog gehad en was slechts uit op eigen financieel gewin.
De verdachte is nog niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Alles afwegend acht het hof gezien de ernst van de feiten een gevangenisstraf van in beginsel 4 jaar passend en geboden. Gezien de schending van de redelijke termijn als hiervoor besproken past het hof daarop een korting toe van 15 procent. De uitkomst in het voordeel van verdachte naar beneden afrondend komt het hof uit op 3 jaar en 4 maanden gevangenisstraf. Gezien de specifieke omstandigheden van dit geval acht het hof een geldboete als gevorderd door de advocaat-generaal niet meer passend en geboden.