ECLI:NL:GHDHA:2014:4614
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- M.J. van der Meer
- P. de Vries
- A. van der Linden
- Rechtspraak.nl
Veroordeling voor invoer van cocaïne met betrekking tot de kokosnootjurisprudentie
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die werd beschuldigd van de invoer van cocaïne. De zaak is bijzonder vanwege de toepassing van de zogenaamde kokosnootjurisprudentie, die relevant is voor de beoordeling van de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van drugs. De verdachte werd veroordeeld voor de invoer van één blikje cocaïne, met een gewicht van ongeveer 300 gram, terwijl de oorspronkelijke beschuldiging betrekking had op een veel grotere hoeveelheid van ongeveer 1650 kilogram. Het hof oordeelde dat de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer pas kon worden vastgesteld op het moment dat het grootste deel van de partij cocaïne al in beslag was genomen. De handelingen van de verdachte waren dus niet gericht op de invoer van de grote partij, maar op het blikje dat niet in beslag was genomen.
Het hof heeft in zijn overwegingen de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen. De verdachte had eerder al andere partijen cocaïne ingevoerd, verstopt in blikjes met groenten. Het hof concludeerde dat de verdachte een betrouwbare transporteur van cocaïne was, die contacten onderhield met andere betrokkenen en hen inschakelde bij het wegwerken van de deklading. Ondanks dat de verdachte niet werd veroordeeld voor de invoer van de grote partij, was het hof van mening dat de uiterlijke omstandigheden duidelijk maakten dat zijn handelingen bijdroegen aan de invoer van een aanzienlijke partij cocaïne, geïmporteerd door een samenwerkende groep.
De invoer van harddrugs, zoals cocaïne, vormt een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en leidt tot onrust in de samenleving. Het hof benadrukte dat de invoer van dergelijke hoeveelheden drugs vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. De verdachte had geen oog voor de gevolgen van zijn daden en was enkel uit op financieel gewin. Gezien de ernst van de feiten legde het hof een gevangenisstraf op van in beginsel 4 jaar, maar paste een korting van 15 procent toe vanwege de schending van de redelijke termijn, wat resulteerde in een eindstraf van 3 jaar en 4 maanden. Een geldboete werd niet passend geacht in dit specifieke geval.