ECLI:NL:GHDHA:2014:4687

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
26 oktober 2015
Zaaknummer
200.142.397/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot vermindering griffierecht en toepassing hardheidsclausule

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de betaling van griffierecht door de appellant, die verzocht om vermindering van het griffierecht op basis van de hardheidsclausule in artikel 127a lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.O.A. Koekkoek, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin hem griffierecht was opgelegd van € 308,--. De appellant stelde dat hij niet in staat was dit bedrag te betalen en vroeg het hof om vermindering van het griffierecht. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet tijdig het griffierecht had voldaan, ondanks dat hij op de rol was verschenen en een akte had ingediend. Het hof overwoog dat de appellant niet had aangetoond dat hij binnen de betalingstermijn om vermindering had verzocht of dat er bijzondere omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. De appellant had slechts een document overgelegd waaruit bleek dat hij in 2011 een inkomen had van € 13.513,- en alleenwonend was. Het hof concludeerde dat er geen onbillijkheid van overwegende aard was die de toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigde. Daarom werd de geïntimeerde, Intrum Justitia Nederland B.V., ontslagen van deze instantie en werd de appellant veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 704,-- voor verschotten en € 447,-- voor salaris van de advocaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.142.397/01
Rolnummer rechtbank : 2094196 / CV EXPL 13-25841

arrest van 13 mei 2014

in de zaak van

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. E.O.A Koekkoek te Rotterdam,
tegen

Intrum Justitia Nederland B.V.,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.R.F. van der Mark te Amsterdam.

Het geding

Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam, team kanton, locatie Rotterdam, van 15 november 2013.
Appellant heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen het hiervoor genoemde vonnis en heeft geïntimeerde gedagvaard om op de rol voor dit hof te verschijnen.
Appellant heeft de zaak op de rol van 25 februari 2014 aangebracht. Voor appellant heeft zich een advocaat gesteld. Ook geïntimeerde is op die rol bij advocaat verschenen.
De zaak is op 25 februari 2014 aangehouden tot de rol van 25 maart 2014 voor afwachten betaling griffierecht partijen en tot 1 april 2014 voor beslissing hof over de betaling van het griffierecht
Appellant heeft niet binnen vier weken na de eerste roldag het griffierecht betaald.
Op de rol van 1 april 2014 is de zaak twee weken aangehouden voor akte uitlating artikel 127a lid 3 Rv aan de zijde van appellant en aan de zijde van geïntimeerde voor eventueel akte uitlating incidenteel appel. Het hof heeft van appellant en van geïntimeerde een akte ontvangen.
In verband met het achterwege blijven van betaling van het griffierecht heeft het hof op
15 april 2014 bepaald dat heden arrest wordt gewezen op basis van het griffiedossier.
De motivering van de beslissing
De zaak is voor het eerst uitgeroepen op 25 februari 2014. Volgens artikel 3 lid 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) moest appellant ervoor zorgen dat binnen vier weken na 25 februari 2014, dus uiterlijk 25 maart 2014, het griffierecht was bijgeschreven op de rekening van dit hof. Uit de controle van de administratie is echter niet gebleken dat het griffierecht was bijgeschreven. De zaak is op de rol geplaatst voor akte uitlating partijen op 15 april 2014.
Appellant heeft een akte genomen en aangevoerd dat hij niet in staat is het verschuldigde griffierecht van € 308,-- te voldoen zodat hij het hof verzoekt om het griffierecht te verminderen. Ter motivering heeft hij verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2014 ECLI:NL:HR:2014:699.
Geïntimeerde heeft een akte genomen en aangevoerd dat zij niet voornemens is incidenteel appel in te stellen.
Het hof overweegt als volgt.
Aan appellant is € 308,- griffierecht in rekening gebracht Dit bedrag is gelijk aan het in de bijlage bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken bepaalde bedrag voor on- en minvermogenden. Niet is gesteld of gebleken dat appellant binnen de betalingstermijn vermindering van het griffierecht heeft gevraagd dan wel anderszins in verzet is gekomen tegen het in rekening gebrachte griffierecht. Appellant heeft zijn stelling dat hij het in rekening gebrachte bedrag niet kan betalen thans slechts onderbouwd door overlegging van de bijlage bij de beslissing van de Raad voor rechtsbijstand waarin is vermeld dat appellant in 2011 een inkomen had van € 13.513,- en alleenwonend is.
Er is dan ook niet gebleken van omstandigheden als bedoeld in artikel 127a lid 3 Rv, dat de toepassing van artikel 127a lid 2 Rv, gelet op het belang van één of meer partijen bij toegang tot de rechter zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Nu appellant niet tot betaling van het griffierecht is overgegaan, zal geïntimeerde
overeenkomstig het bepaalde in artikel 127a lid 2 Rv van deze instantie worden ontslagen en zal appellant worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

De beslissing

Het hof:
- ontslaat geïntimeerde van deze instantie;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van geïntimeerde vastgesteld op € 704,-- voor verschotten en op € 447,-- voor salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E.H.M. Pinckaers, I.M. Davids en M.M. Olthof en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2014.