6.De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, omtrent het geschil het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als ”eiser” en de Heffingsambtenaar als ”verweerder” heeft aangeduid:
Met betrekking tot de derde beroepsgrond
4.2In artikel 1, eerste lid, van de Experimentenwet BI-zones is bepaald dat de gemeenteraad onder de naam BIZ-bijdrage een heffing kan instellen ter zake van binnen een bepaald gebied in de gemeente (BI-zone) gelegen onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen. Volgens het tweede lid van dit artikel is de BIZ-bijdrage een belasting die strekt ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone.
4.3In de in de Memorie van Toelichting wordt met betrekking tot de onder 4.2. genoemde bepalingen onder meer het volgende opgemerkt:
"Dit artikel bevat de expliciete bevoegdheid de belasting op te leggen zoals die wordt geëist door artikel 132, zesde lid, van de Grondwet, geeft de belastinggrondslag en karakteriseert de belasting als een bestemmingsheffing. De heffingsverordening zal nader moeten specificeren om welk gebied het gaat, welke activiteiten worden uitgevoerd, welke vereniging of stichting deze activiteiten uit zal voeren, welke kosten hieraan verbonden zijn en wat de hoogte van de heffing zal bedragen. Ook worden eisen gesteld aan het soort te subsidiëren activiteiten, naar verwachting vooral op het gebied van leefbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en veiligheid (zie ook paragraaf 7.1.2 in het algemene deel). Een belangrijke beperking is ook dat het moet gaan om behartiging van een publiek belang in de openbare ruimte. (…)" (MvT, Kamerstukken II 2007/2008, 31 430, nr. 3).
4.4Naar het oordeel van de rechtbank laat het bepaalde in artikel 1, leden 1 en 2, van de Experimentenwet BI-zones, mede gelet op de onder 4.3. aangehaalde passage uit de Memorie van Toelichting, de gemeenteraad niet de vrijheid om een BIZ-bijdrage in te voeren waarvan de opbrengst ingevolge de ter uitvoering van de verordening gesloten overeenkomst als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Experimentenwet, wordt gebruikt voor de bestrijding van andere kosten dan die welke zijn genoemd in artikel 1, lid 2, van de Experimentenwet BI-zones genoemde kosten.
4.5In dit geval is de Uitvoeringsovereenkomst de onder 4.4. genoemde overeenkomst als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Experimentenwet BI-zones. Naar volgt uit het bepaalde in onderdeel 5.4. van de Uitvoeringsovereenkomst maakt daarvan het Activiteitenplan deel uit. In zowel de door verweerder als de door eiser overgelegde versie van de in het Activiteitenplan opgenomen begroting staat dat de uit de BIZ-bijdrage bekostigde subsidie wordt besteed aan Algemene kosten en Promotiekosten. Voor een specificatie van deze kosten verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 2.7. en 2.8.
4.6Uit de Uitvoeringsovereenkomst en het daarvan deel uitmakende Activiteitenplan leidt de rechtbank af dat de BIZ-heffing voor het jaar 2011 niet in betekenende mate strekt ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang als bedoeld in artikel 1, lid 2, van de Experimentenwet BI-zones. De in het Activiteitenplan genoemde activiteiten zijn naar het oordeel van de rechtbank in overheersende mate direct (Promotiekosten) of indirect (Algemene kosten) gericht op de commerciële belangen van in de BI-zone gevestigde winkeliers. Slechts van enkele kostenposten, in het bijzonder de posten ‘Beveiliging” en “Bewegwijzering”, kan wellicht worden gezegd dat zij direct of indirect zijn verbonden aan activiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 2, van de Experimentenwet BI-zones. Het totale beloop van deze posten valt echter in het niet bij het beloop van de kosten die niet aan activiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 2, van de Experimentenwet BI-zones zijn verbonden.
4.7De stelling van verweerder dat de gemeente, mede gelet op de zogeheten ‘nieuwe vrijheid’, een ruime beoordelingsmarge heeft bij het bepalen van de activiteiten die voldoen aan artikel 1, lid 2, van de Experimentenwet BI-zones, kan hem niet baten. Immers, zo er van een dergelijke beoordelingsmarge sprake is, mag daarvan niet, zoals de gemeente in dit geval wel heeft gedaan, gebruik worden gemaakt op een wijze die leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever bij de toekenning van de bevoegdheid om de BIZ-bijdrage te heffen, niet op het oog kan hebben gehad.
4.8Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.
Beoordeling van het hoger beroep
7.1.De Heffingsambtenaar betoogt in hoger beroep dat de activiteiten zoals opgesomd in het activiteitenplan dienen te worden aangemerkt als zijnde gericht op het bevorderen van de leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone.
7.2.De kosten zoals hierboven weergegeven in de rechtsoverwegingen 2.7 en 2.8 van de uitspraak van de rechtbank zien op “Promotiekosten”, alsmede daarmee samenhangende “Algemene Kosten”. Het Hof begrijpt de samenhang tussen die kosten aldus, dat om de activiteiten te kunnen doen plaatsvinden die worden opgesomd in het onderdeel Promotiekosten van het activiteitenplan (hierna: de promotionele activiteiten), de Algemene Kosten dienen te worden gemaakt.
7.3.Het geschil tussen partijen spitst zich toe of vorenbedoelde activiteiten waarvan de kosten met de onderhavige BIZ-bijdrage worden bestreden, zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone. De Rechtbank heeft in dit verband in overweging 4.4 van haar uitspraak terecht vooropgesteld dat de opbrengst van de BIZ-bijdrage dient te worden gebruikt voor de bestrijding van kosten die zijn genoemd in artikel 1, lid 2, van de Experimentenwet BI-zones. Wat betreft de norm dat de bekostigde activiteiten zowel de gezamenlijke belangen van de aan de heffing van een BIZ-bijdrage onderworpen ondernemers als het algemene belang dienen, is in de wordingsgeschiedenis van de Experimentenwet BI-zones onder meer het volgende opgemerkt:
“(…) Zowel ondernemers als gemeenten hebben belang bij investeringen in de bedrijfsomgeving. Voor het bedrijfsleven is de kwaliteit en veiligheid van de bedrijfsomgeving een belangrijke factor voor de aantrekkelijkheid van een onderneming voor klanten. Voor de lokale overheid is een veilige en leefbare publieke ruimte van belang om bedrijven (werkgelegenheid) en bezoekers aan te trekken. Een leefbare bedrijfsomgeving heeft invloed op de leefbaarheid van het omliggende gebied; burgers willen een veilige en leefbare omgeving om in te werken, te wonen en te winkelen. Het collectieve belang van de ondernemers valt op deze punten samen met het algemene belang van een kwalitatief hoogwaardige bedrijfsomgeving. (…)”
(Kamerstukken II, vergaderjaar 2007-2008, 31 430, nr. 3, blz. 1)
“(…) De voorzieningen dienen zowel het gezamenlijk belang van de ondernemers als het algemeen belang. (…)”
Kamerstukken II, vergaderjaar 2007-2008, 31 340, nr. 3, blz. 2)
“(…) De leden van de PvdA-fractie vroegen of de ondernemers onderscheid maken tussen activiteiten in het gezamenlijk belang en in het algemeen belang. De betrokken activiteiten in een BGV-zone zullen naar hun aard zowel het gemeenschappelijke belang van de ondernemers als het algemeen belang moeten dienen. Het gaat dus niet om verschillende activiteiten maar om een kenmerk van het soort activiteiten. Het gemeenschappelijk belang bewerkstelligt daarbij dat ondernemers er heil in zien en in meerderheid bereid zijn extra bij te dragen, het feit dat tevens het algemeen belang wordt gediend rechtvaardigt de tussenkomst van de gemeente en de inzet van een heffing. (…)”
Kamerstukken II, vergaderjaar 2007-2008, 31 340, nr. 6, blz. 2)
7.4.Uit de wordingsgeschiedenis van de onderhavige wet kan niet worden afgeleid in welke mate door middel van BIZ-bijdragen bekostigde activiteiten ten minste het algemene belang moeten dienen ter rechtvaardiging van de heffing van zodanige bijdragen. Naar ’s Hofs oordeel dient het algemene belang ten minste in gelijke mate te worden gediend als de gemeenschappelijke private belangen van de ondernemers teneinde de inzet van het instrument van gemeentelijke belastingheffing te rechtvaardigen. Anders dan de Heffingsambtenaar heeft betoogd, is er te dien aanzien geen grond voor een terughoudende rechterlijke toetsing. Dat een BIZ-heffing kan worden opgelegd uitsluitend ter bekostiging van activiteiten op het gebied van “promotie” als de onderhavige en dat in die situatie zou zijn voldaan aan de eisen die de Experimentwet BI-zones stelt, is niet uit de tekst of de parlementaire geschiedenis van de wet af te leiden. In zoverre schiet het wettelijk instrumentarium tekort om “free-ridergedrag” tegen te gaan.
7.5.De bewijslast ter zake van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat het algemene belang in voldoende mate wordt gediend met de door middel van de BIZ-bijdrage bekostigde activiteiten rust op de Heffingsambtenaar.
7.6.De Heffingsambtenaar heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt waaruit volgt dat de promotionele activiteiten strekken tot een bevordering van de leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone. Geenszins is vast komen te staan dat de promotionele activiteiten op enigerlei wijze gericht waren op (of hadden kunnen leiden tot) een verbetering van verkeersvoorzieningen dan wel bewegwijzering, groenvoorziening, afvalinzameling, verlichting, schoonmaak, onderhoud, brandveiligheid, graffitiverwijdering, het vergroten van de veiligheid door bijvoorbeeld extra surveillance, hekwerken en/of camerabewaking in het onderhavige BIZ-gebied, dan wel soortgelijke, mede het algemeen belang dienende, voorzieningen. De Heffingsambtenaar heeft voorts weliswaar gesteld dat de promotionele activiteiten hebben geleid tot een kwaliteitsimpuls waardoor het centrum van Naaldwijk in economische zin is versterkt, maar deze stelling is niet nader geconcretiseerd. Feiten en omstandigheden waaruit volgt dat het algemene belang in ten minste even sterke mate als de particuliere belangen van het collectief van de ondernemers in het BIZ-gebied zijn gediend, zijn niet aannemelijk geworden. Het Hof is dan ook van oordeel dat met het organiseren van de onderhavige promotionele activiteiten de particuliere belangen van het collectief van de ondernemers in het BIZ-gebied prevaleren boven het algemeen belang in dat gebied.
7.7.Aan het voorgaande doet niet af dat de toenmalige staatssecretaris F. Heemskerk van het Ministerie van Economische Zaken in het tijdschrift "Bedrijventerrein" van juli 2008, blz 18-20, op de vraag wat onder “mede publiek belang” dient te worden verstaan heeft geantwoord dat het erom gaat dat lokaal maatwerk kan ontstaan, waarbij in het ene gebied het bijvoorbeeld gaat om veiligheid, en in een ander gebied het bijvoorbeeld draait om promotie. De staatssecretaris heeft deze uitlatingen gedaan in zijn hoedanigheid van uitvoerder en niet in de hoedanigheid van medewetgever. Wat er verder zij van zijn opvattingen, het Hof acht deze niet van belang voor zijn oordeel.
7.8.Aan het voorgaande doet evenmin niet af – anders dan de Heffingsambtenaar stelt - dat de gemeenteraad heeft ingestemd met de instelling van de onderhavige BI-zone, noch dat de gemeente een uitvoeringsovereenkomst is aangegaan met de Vereniging BIZ Naaldwijk Winkelrijk, aangezien zulks niet zonder meer - dat wil zeggen, zonder inachtneming van de aard van de voorgenomen activiteiten - leidt tot het oordeel dat het algemeen belang wordt gediend.
7.9.De conclusie dat het hoger beroep ongegrond is. Beslist zal worden zoals hierna vermeld.
Proceskosten en griffierecht
8.1.Nu het hoger beroep ongegrond is, zal het Hof de Heffingsambtenaar veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage stelt het Hof de kosten vast op € 708 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep: 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472. Aan de zwaarte van de zaak wordt een factor 1,5 toegekend. Ter zitting heeft de advocaat van belanghebbende een formulier voor het aanvragen van een toevoeging overgelegd. Aangezien geen formulier is overgelegd waaruit blijkt dat de toevoeging ook daadwerkelijk is verleend, wordt bij het vergoeden van de proceskosten de procedure gevolgd die het Hof hanteert als er geen toevoeging is.
8.2.Nu de uitspraak van de rechtbank in stand blijft, wordt van de gemeente Westland een griffierecht geheven van € 466.
Het Gerechtshof bevestigt:
- de uitspraak van de rechtbank;
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende; vastgesteld op € 708;
- gelast dat van de gemeente Westland een griffierecht wordt geheven van € 466.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, H.A.J. Kroon en P.C. van der Vegt, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Massmann. De beslissing is op 3 januari 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: