Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 21 januari 2014
[verzoeker],
[verweerster],
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
kan te allen tijde -niet aan verjaring onderhevig.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de vorderingen van de vrouw met betrekking tot de verdeling van pensioenrechten zijn toegewezen. De man en de vrouw waren op 29 december 1965 in gemeenschap van goederen gehuwd, maar dit huwelijk is ontbonden door echtscheiding op 2 december 1983. De vrouw heeft de man gedagvaard om verificatoire bescheiden te verstrekken over zijn pensioenrechten en om een machtiging te ondertekenen voor de pensioenfondsen. De vrouw baseert haar vorderingen op het echtscheidingsconvenant, waarin geen afspraken zijn gemaakt over de verdeling van pensioenrechten, en op het Boon/Van Loon-arrest van de Hoge Raad.
De man verweert zich door te stellen dat in het echtscheidingsconvenant is opgenomen dat partijen geen aanspraken op elkaars pensioenvoorzieningen hebben. De rechtbank heeft in een tussenvonnis de man toegelaten tot bewijslevering, maar in het bestreden vonnis van 10 juli 2013 is geoordeeld dat de man niet in zijn bewijs is geslaagd. De rechtbank heeft de vorderingen van de vrouw toegewezen, waarbij zij oordeelde dat de pensioenrechten als overgeslagen goederen moeten worden aangemerkt, waarvan een nadere verdeling kan worden gevorderd.
In hoger beroep heeft de man vernietiging van het vonnis gevorderd, maar het hof heeft de zaak herbeoordeeld in de stand waarin deze zich bevond op het moment van het laatste vonnis. Het hof heeft de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de verjaring en de redelijkheid en billijkheid onderschreven. Het hof concludeert dat de grief van de man niet slaagt en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.