ECLI:NL:GHDHA:2014:87

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
200.135.337-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van pensioenrechten na echtscheiding en de toepassing van de second opinion-procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de vorderingen van de vrouw met betrekking tot de verdeling van pensioenrechten zijn toegewezen. De man en de vrouw waren op 29 december 1965 in gemeenschap van goederen gehuwd, maar dit huwelijk is ontbonden door echtscheiding op 2 december 1983. De vrouw heeft de man gedagvaard om verificatoire bescheiden te verstrekken over zijn pensioenrechten en om een machtiging te ondertekenen voor de pensioenfondsen. De vrouw baseert haar vorderingen op het echtscheidingsconvenant, waarin geen afspraken zijn gemaakt over de verdeling van pensioenrechten, en op het Boon/Van Loon-arrest van de Hoge Raad.

De man verweert zich door te stellen dat in het echtscheidingsconvenant is opgenomen dat partijen geen aanspraken op elkaars pensioenvoorzieningen hebben. De rechtbank heeft in een tussenvonnis de man toegelaten tot bewijslevering, maar in het bestreden vonnis van 10 juli 2013 is geoordeeld dat de man niet in zijn bewijs is geslaagd. De rechtbank heeft de vorderingen van de vrouw toegewezen, waarbij zij oordeelde dat de pensioenrechten als overgeslagen goederen moeten worden aangemerkt, waarvan een nadere verdeling kan worden gevorderd.

In hoger beroep heeft de man vernietiging van het vonnis gevorderd, maar het hof heeft de zaak herbeoordeeld in de stand waarin deze zich bevond op het moment van het laatste vonnis. Het hof heeft de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de verjaring en de redelijkheid en billijkheid onderschreven. Het hof concludeert dat de grief van de man niet slaagt en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.135.337/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/362802
Rolnummer rechtbank : HA ZA 10-2797

arrest van 21 januari 2014

inzake

[verzoeker],

wonende te [woonplaats 1],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr S.A. Ray te Rotterdam,
tegen

[verweerster],

wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. Mulder te Den Haag.

Het geding

Het hof verwijst voor het verloop van het geding tot dan toe naar het tussenarrest van 12 november 2013, waarbij een comparitie van partijen (na aanbrengen) is gelast, die op 6 december 2013 is gehouden.
Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt.
Bij gelegenheid van die comparitie hebben partijen het hof eenstemmig verzocht om een herbeoordeling volgens de zogenoemde second opinion-procedure. Met instemming van partijen is vervolgens afgesproken dat het hof recht zal doen op basis van een door de man binnen één week na 6 december 2013 over te leggen compleet procesdossier uit de eerste aanleg.
Op 13 december 2013 heeft de advocaat van de man met een H-formulier het procesdossier uit de eerste aanleg ter griffie ingediend.
Partijen hebben ter comparitie arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

De feiten
1.
De man en de vrouw zijn op 29 december 1965 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Dit huwelijk is ontbonden door inschrijving van het echtscheidingsvonnis van 25 oktober 1983 in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [woonplaats 1] op 2 december 1983. Bij genoemd vonnis is de scheiding en deling bevolen van de gemeenschap van goederen waarin partijen waren gehuwd met benoeming van een notaris en onzijdige personen.
Het verloop van de procedure in eerste aanleg
2.
Bij exploot van dagvaarding van 10 september 2010 heeft de vrouw de man gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam en – kort samengevat – gevorderd dat de man op straffe van een dwangsom wordt veroordeeld:
- verificatoire bescheiden te verstrekken omtrent de door hem vóór 2 december 1983 opgebouwde ouderdoms- en nabestaandenpensioenrechten,
- een machtiging te ondertekenen, zodat het (de) pensioenfonds(en) een berekening kan (kunnen) opstellen om vast te stellen wat de hoogte is van het aan de vrouw toekomende deel van de door de man opgebouwde pensioenrechten, met inachtneming van de indexeringen, en
- een door het pensioenfonds te verstrekken machtiging te ondertekenen, zodat de pensioenuitvoerder - nadat de man de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt – wordt gemachtigd om de aanspraken van de vrouw op de door de man opgebouwde pensioenrechten rechtstreeks aan de vrouw uit te betalen.
Aan deze vorderingen legt de vrouw ten grondslag dat in het destijds door partijen opgestelde echtscheidingsconvenant, gedateerd 25 juli 1983, geen afspraken zijn opgenomen met betrekking tot de verdeling van de door de man opgebouwde pensioenrechten. Zij baseert haar aanspraak op verdeling van die pensioenrechten op de door de Hoge Raad in zijn arrest van 27 november 1981, NJ 1982/503 – het arrest dat veelal wordt aangeduid als het Boon/Van Loon-arrest – neergelegde regels.
3.
De man beroept zich ten verwere tegen de door de vrouw ingestelde vorderingen allereerst op de tekst van een door hem in het geding gebracht echtscheidingsconvenant, eveneens gedateerd 25 juli 1983. In dit convenant is onder meer opgenomen:
“VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN:
-dat de man en de vrouw geen aanspraken doen op elkaars pensioenvoorzieningen;”
Naar stellen van de man volgt hieruit dat partijen destijds wel degelijk reeds afspraken hebben gemaakt omtrent de verdeling van de gemeenschap inclusief de pensioenaanspraken. De man stelt zich op het standpunt dat uit dit beding in het echtscheidingsconvenant volgt dat de vrouw heeft afgezien van haar mogelijke verdelingsvordering uit hoofde van pensioenaanspraken, zodat aan haar thans dan ook geen vorderingsrecht meer toekomt.
Daarnaast doet de man een beroep op verjaring van een mogelijk vorderingsrecht van de vrouw.
Tot slot stelt de man dat de redelijkheid en billijkheid zich er tegen verzetten dat de door hem opgebouwde pensioenrechten alsnog in de verdeling moeten worden betrokken.
In voorwaardelijke reconventie vorderde de man de vrouw te veroordelen mee te werken aan het verdelen met de man van de door de vrouw tot aan de datum van echtscheiding opgebouwde pensioenrechten.
4.
Bij tussenvonnis van 28 december 2011 heeft de rechtbank de man toegelaten tot bewijslevering van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat partijen zijn overeengekomen dat zij geen aanspraak zouden maken op elkaars pensioenvoorzieningen.
Na gehouden getuigenverhoren heeft de rechtbank bij het bestreden vonnis van 10 juli 2013 geoordeeld dat de man niet in het van hem gevraagde bewijs is geslaagd en de vorderingen van de vrouw in conventie en die van de man in reconventie toegewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de pensioenaanspraken als zogenaamde overgeslagen goederen in de zin van artikel 3:179, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) moeten worden aangemerkt, waarvan een nadere verdeling kan worden gevorderd, welke vordering niet aan verjaring onderhevig is (ro. 2.10). Voorts heeft de rechtbank nog overwogen dat de enkele omstandigheid dat de vrouw destijds de echtelijke woning en de daarop rustende hypotheek op haar naam heeft gekregen, terwijl de man een schuld voor zijn rekening heeft genomen, niet de conclusie rechtvaardigt dat verdeling van de pensioenrechten in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Voor zover de man zich tenslotte nog op dwaling beroept heeft de rechtbank overwogen dat in geval van een verdeling de regel geldt dat niet alleen omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen moet zijn gedwaald maar dat - in dit geval - de man daardoor voor meer dan een vierde gedeelte moet zijn benadeeld. Omtrent dit laatste vereiste is niets gesteld of gebleken (ro. 2.9).
Het geding in hoger beroep
5.
De man vordert vernietiging van het bestreden vonnis voor zover daarbij de vorderingen van de vrouw in conventie zijn toegewezen en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van de vrouw alsnog af te wijzen met haar veroordeling in de kosten van beide instanties. Het in het second opinion-formulier van de man neergelegde verzoek houdt mede in dat hij hiermee geacht wil worden een conclusie van eis als bedoeld in artikel 347 lid 1 van het wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (verder: Rv) te hebben genomen. Daarin wordt als enige grief geacht te zijn opgenomen dat de eerste rechter ten onrechte niet heeft beslist overeenkomstig hetgeen de man in eerste aanleg heeft geconcludeerd, zonder toelichting op de grief. Het in het second opinion-formulier van de vrouw neergelegde verzoek houdt mede in dat zij hiermee geacht wil worden een conclusie van antwoord als bedoeld in artikel 347 lid 1 Rv te hebben genomen
6.
Zoals ter comparitie met partijen besproken houdt de second opinion-procedure in dat het hof de zaak herbeoordeelt in de stand waarin deze zich bevond op het tijdstip waarop voor het laatst vonnis van de eerste rechter werd gevraagd.
7.
Het gaat in deze zaak om een door inschrijving van het echtscheidingsvonnis in de registers van de burgerlijke stand ontbonden huwelijk, welke ontbinding heeft plaatsgevonden tussen de datum van het Boon/Van Loon-arrest, 27 november 1981, en de datum van 1 mei 1995, de datum waarop de Wet verevening pensioenrechten bij echtscheiding in werking trad. Zoals partijen en de rechtbank met recht tot uitgangspunt hebben genomen betekent dat dat de rechtsverhouding die in deze zaak ter beoordeling staat wordt beheerst door de in dat arrest neergelegde regels.
Voor zover het betreft de bij het tussenvonnis aan de man verstrekte bewijsopdracht alsmede de waardering in het bestreden vonnis van de door de aan beide zijden gehoorde getuigen afgelegde verklaringen in combinatie met de bevindingen van de door de man aangezochte handschriftdeskundige drs. P.L. Zevenbergen in diens brief van 8 maart 2012, verenigt het hof zich met de dienaangaande overwegingen van de rechtbank en maakt die tot de zijne.
8.
Nu de door de rechtbank gebezigde regeling ten aanzien van zogenoemde overgeslagen goederen - artikel 3:179, tweede lid BW - in overeenstemming is met het vóór 1 januari 1992 geldende recht, zie artikel 1158, tweede lid BW(oud), bestond er naar het oordeel van het hof voor haar geen noodzaak zich uit te laten over het overgangsrecht.
Het beroep op verjaring
9.
Ten aanzien van het door de man als verweer tegen de vordering van de vrouw gedane beroep op verjaring verenigt het hof zich eveneens met de verwerping van dat beroep door de rechtbank. Aan de overwegingen van de rechtbank terzake voegt het hof nog het volgende toe.
Hoewel de man zijn beroep op verjaring niet anders heeft toegelicht dan dat de gemeenschap reeds geruime tijd is verdeeld conform het echtscheidingsconvenant en dat daarmee ook een mogelijke vordering van de vrouw is verjaard, gaat het hof er van uit dat de man aldus heeft beoogd een beroep te doen op de in artikel 3:306 BW voor een rechtsvordering geregelde verjaringstermijn van twintig jaren. De vrouw vordert in de onderhavige procedure - kort gezegd - verdeling van pensioenrechten. Deze pensioenrechten betreffen een gemeenschappelijk goed dat nog niet is verdeeld. Aldus is sprake van een overgeslagen goed in de zin van artikel 3:179, tweede lid BW, waarvan een nadere verdeling kan worden gevorderd. Die vordering tot nadere verdeling is in 2010 door de vrouw ingesteld en is ingevolge artikel 3:178, eerste lid BW -
kan te allen tijde -niet aan verjaring onderhevig.
Het beroep op redelijkheid en billijkheid
10.
Tot slot verenigt het hof zich met de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de verwerping van het door de man gedane beroep op redelijkheid en billijkheid en maakt die tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende.
Zoals volgt uit het eerder aangehaalde Boon/Van Loon-arrest kunnen redelijkheid en billijkheid, in verband met de bijzondere aard van pensioenrechten als de onderhavige vereisen dat de verrekeningsvordering wordt gematigd of dat in het geheel geen vordering wordt toegekend, zoals wanneer de pensioengerechtigde reeds op andere wijze in de verzorging van de andere echtgenoot heeft voorzien of redelijkerwijs niet tot enige uitkering in staat is. In dit kader is namens de man aangevoerd dat hij alles behalve zijn pensioenaanspraken aan de vrouw heeft afgestaan, dat hij zelfs de passiva op zich heeft genomen en dat de vrouw de gehele overwaarde van de voormalig echtelijke woning heeft ontvangen. Daartegenover heeft de vrouw gesteld dat er destijds geen partneralimentatie ten laste van de man is bepaald, dat zij de zorg op zich heeft genomen voor de drie destijds minderjarige kinderen van partijen, dat de man tegenover het op zich nemen van de schuld aan de Postbank de daarmee gefinancierde auto toegescheiden heeft gekregen en dat er geen sprake was van enige overwaarde ten aanzien van de woning.
Dat de man niet tot enige uitkering aan de vrouw in staat is, is gesteld noch anderszins gebleken. Daartoe ontbreekt immers iedere financiële onderbouwing. Dat de man reeds op andere wijze in de verzorging van de vrouw heeft voorzien acht het hof evenmin voldoende aannemelijk gemaakt. Immers, hoewel aan de overgelegde stukken met betrekking tot het ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid van de man in verband met door de gemeente Voorburg verleende gemeentegarantie een aanwijzing kan worden ontleend dat sprake is geweest van enige overwaarde ten aanzien van de aan de vrouw toebedeelde woning met hypotheek, maken de overige door de vrouw aangevoerde en door de man niet betwiste omstandigheden dat niet gezegd kan worden dat de verrekeningsvordering in strijd met redelijkheid en billijkheid is.
Slotsom
11.
Gezien hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen slaagt de door de man aangevoerde grief niet en zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen.
12.
Gelet op de omstandigheid dat partijen ex-echtelieden zijn zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen in conventie en in reconventie gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 juli 2013;
- compenseert de kosten van het geding in hoger beroep tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A. van Kempen, M.Y. Bonneur en E.A. Mink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2014 in aanwezigheid van de griffier.