ECLI:NL:GHDHA:2015:1015

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
24 april 2015
Zaaknummer
200.138.339-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet terugbetaalde lening aan BV of ondernemer in persoon; toelating tot getuigenbewijs en bewijswaardering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen twee vonnissen van de rechtbank Den Haag, team kanton Leiden/Gouda, die zijn gewezen op 24 oktober 2012 en 28 augustus 2013. De zaak betreft een lening van € 25.000,- die op 26 juni 2011 door [geïntimeerde] is overgemaakt naar [X] BV, met de vermelding dat het een lening aan [appellant] betreft. De lening zou binnen een maand worden terugbetaald, maar dit is niet gebeurd.

[geïntimeerde] heeft vervolgens bij de kantonrechter gevorderd dat zowel [appellant] als [X] BV worden veroordeeld tot terugbetaling van de lening, inclusief rente en kosten. [X] heeft de vordering niet betwist, maar [appellant] heeft aangevoerd dat hij niet persoonlijk aansprakelijk is voor de lening. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen, waarop [appellant] in hoger beroep is gegaan.

In het hoger beroep heeft [appellant] twee grieven ingediend. De eerste grief betreft de toelating van [geïntimeerde] tot bewijslevering, waarbij [appellant] stelt dat het duidelijk is dat de lening alleen door [X] BV is aangegaan. Het hof oordeelt echter dat [geïntimeerde] voldoende bewijs heeft geleverd om tot getuigenbewijs te worden toegelaten. De tweede grief betreft de bewijswaardering door de kantonrechter, maar ook deze wordt door het hof verworpen.

Het hof concludeert dat beide grieven falen en bevestigt de eerdere vonnissen van de rechtbank. Tevens wordt [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 603,- aan griffierecht en € 1.158,- aan salaris advocaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.138.339/01
Rolnummer rechtbank : 1165529/ 12-3008

Arrest van 26 mei 2015

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. H.P. Vos te Amsterdam,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. P. van Riessen te Gouda.

Het geding

Bij exploot van 28 november 2013 is [appellant] in hoger beroep gekomen van twee door de rechtbank Den Haag, team kanton Leiden/Gouda, locatie Leiden, tussen partijen gewezen vonnissen van 24 oktober 2012 en 28 augustus 2013. Bij memorie van grieven heeft [appellant] twee grieven aangevoerd, die door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord (met producties), met aanvulling van gronden, zijn bestreden. Vervolgens zijn stukken overgelegd en is arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1
Op 26 juni 2011 heeft [geïntimeerde] € 25.000,- overgemaakt naar rekeningnummer 470502614 van [X] BV (verder ook: [X]) onder vermelding van “lening aan [appellant]”.
1.2
Op of omstreeks 7 september 2011 is een overeenkomst op schrift gesteld, luidende als volgt.
“DD 26-6-2011 is door dhr. [geïntimeerde] aan [X] BV een lening verstrekt van 25.000 euro. Alhoewel afgesproken was dat de lening binnen één maand zou worden terugbetaald is dit tot op heden niet gebeurd. Tijdens het gesprek d.d. 7-9-2011 is het volgende afgesproken. [appellant] zal alles in het werk stellen om een aantal bezittingen op korte termijn te verkopen. Mocht dit onverhoopt niet lukken dan is de uiterste termijn waarbinnen zal worden terugbetaald medio november 2011.”
De overeenkomst is ondertekend door [geïntimeerde] en [appellant] in aanwezigheid van […] en […], die mede hebben ondertekend.
1.3
Terugbetaling van de lening heeft niet plaatsgevonden.
2. [geïntimeerde] heeft bij de kantonrechter gevorderd dat deze [appellant] en [X] zal veroordelen aan hem € 25.000,- met rente en kosten te betalen. [X] heeft de vordering niet betwist. [appellant] heeft betwist dat de lening tevens door hem is aangegaan en dat hij tot betaling kan worden aangesproken. Na bewijslevering door [geïntimeerde] heeft de kantonrechter de vordering tegen beide gedaagden toegewezen. Alleen [appellant] heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
3. Met zijn
eerste griefklaagt [appellant] erover dat de kantonrechter [geïntimeerde] tot bewijslevering heeft toegelaten. Hij betoogt dat uit de stukken overduidelijk blijkt dat [X] en niet hij de lening heeft aangegaan en dat er daarom geen ruimte was voor bewijslevering. De grief faalt. [geïntimeerde] heeft zijn stelling dat hij de lening aan [appellant] privé heeft verstrekt, onderbouwd met een betalingsoverzicht van zijn bankrekening waarop is vermeld ”lening aan [appellant]”. Dat is een voldoende onderbouwing om tot het door hem aangeboden getuigenbewijs te worden toegelaten.
4. De
tweede griefvalt de bewijswaardering door de kantonrechter aan. [appellant] volhardt erin dat [geïntimeerde] er niet in is geslaagd het opgedragen bewijs te leveren. Ook die grief treft geen doel. Het hof is evenals de kantonrechter van oordeel dat [geïntimeerde] er in is geslaagd het bewijs te leveren waartoe hij is toegelaten. Het hof maakt de door de kantonrechter in de rechtsoverwegingen 2.6 en 2.7 van het vonnis van 28 augustus 2013 tot de zijne. Hetgeen [appellant] in hoger beroep terzake nog naar voren heeft gebracht, voegt aan zijn in eerste aanleg gehouden betoog niets toe wat het hof tot een ander oordeel brengt. Als het [appellant] erom te doen was geweest om op de bijeenkomst waarop de in rechtsoverweging 1.2 bedoelde overeenkomst is opgesteld, duidelijk te maken dat de lening niet (ook) aan hem was verstrekt en dat hij niet in persoon voor de lening aansprakelijk kon worden gesteld, dan had hij ervoor zorg moeten dragen dat dat in de overeenkomst uitdrukkelijk was vermeld. Dat is niet gebeurd.
5. Aangezien beide grieven falen, liggen de beroepen vonnissen voor bekrachtiging gereed. Daarbij past een kostenveroordeling van [appellant]. Tot die kosten behoren de (nog te maken) nakosten (waarvoor onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft – ECLI:NL:HR:2010:BL1116). Ingevolge artikel 237, derde lid, Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt de door de rechtbank Den Haag, team kanton Leiden/Gouda, locatie Leiden, gewezen vonnissen van 24 oktober 2012 en 28 augustus 2013, (ook) voor zover gewezen tussen [geïntimeerde] en [appellant];
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden vastgesteld op € 603,- aan griffierecht en € 1.158,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, A.V. van den Berg en M.P.J. Ruijpers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 mei 2015 in aanwezigheid van de griffier.