Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 26 mei 2015
[appellant],
[geïntimeerde],
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
eerste griefklaagt [appellant] erover dat de kantonrechter [geïntimeerde] tot bewijslevering heeft toegelaten. Hij betoogt dat uit de stukken overduidelijk blijkt dat [X] en niet hij de lening heeft aangegaan en dat er daarom geen ruimte was voor bewijslevering. De grief faalt. [geïntimeerde] heeft zijn stelling dat hij de lening aan [appellant] privé heeft verstrekt, onderbouwd met een betalingsoverzicht van zijn bankrekening waarop is vermeld ”lening aan [appellant]”. Dat is een voldoende onderbouwing om tot het door hem aangeboden getuigenbewijs te worden toegelaten.
tweede griefvalt de bewijswaardering door de kantonrechter aan. [appellant] volhardt erin dat [geïntimeerde] er niet in is geslaagd het opgedragen bewijs te leveren. Ook die grief treft geen doel. Het hof is evenals de kantonrechter van oordeel dat [geïntimeerde] er in is geslaagd het bewijs te leveren waartoe hij is toegelaten. Het hof maakt de door de kantonrechter in de rechtsoverwegingen 2.6 en 2.7 van het vonnis van 28 augustus 2013 tot de zijne. Hetgeen [appellant] in hoger beroep terzake nog naar voren heeft gebracht, voegt aan zijn in eerste aanleg gehouden betoog niets toe wat het hof tot een ander oordeel brengt. Als het [appellant] erom te doen was geweest om op de bijeenkomst waarop de in rechtsoverweging 1.2 bedoelde overeenkomst is opgesteld, duidelijk te maken dat de lening niet (ook) aan hem was verstrekt en dat hij niet in persoon voor de lening aansprakelijk kon worden gesteld, dan had hij ervoor zorg moeten dragen dat dat in de overeenkomst uitdrukkelijk was vermeld. Dat is niet gebeurd.