In deze zaak gaat het om een geschil over de vastgestelde waarde van een woning in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van de woning, betwist de door de heffingsambtenaar van de gemeente Alphen aan den Rijn vastgestelde waarde van € 687.000 en stelt dat de waarde op € 537.000 moet worden vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft de waarde vastgesteld op basis van een taxatierapport en de koopprijs die de belanghebbende voor de woning heeft betaald, maar de belanghebbende betoogt dat deze prijs niet de werkelijke waarde weerspiegelt vanwege gebreken aan de woning.
De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de vastgestelde waarde van € 687.000 correct is. Het Hof heeft vastgesteld dat de waarde van de woning op de waardepeildatum schattenderwijs op € 625.000 moet worden bepaald, rekening houdend met de koopprijs van de woning en het object [A] tezamen van € 850.000. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de waarde van de woning gewijzigd.
Daarnaast heeft het Hof de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en de door hem betaalde griffierechten vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 29 april 2015 en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.