Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/09/483648 / KG ZA 15-260
Arrest d.d. 8 mei 2015 (administratief verwerkt 12 mei 2015)
[appellant],thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting in [plaats]
hierna te noemen: [appellant] ,
DE STAAT DER NEDERLANDEN, (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
(2.1) [appellant] is bij arrest op tegenspraak wegens mensenhandel veroordeeld tot een gevangenisstraf van 33 maanden, waarvan 11 voorwaardelijk. Deze veroordeling is op 8 april 2008 onherroepelijk geworden door de verwerping door de Hoge Raad van het daartegen gerichte cassatieberoep. [appellant] is kort hierna op de hoogte gekomen van deze uitspraak. [appellant] is op 22 december 2014 uitgeleverd aan Nederland voor het uitzitten van zijn straf, met aftrek van voorarrest. Sindsdien is hij in Nederland gedetineerd.
(2.2) [appellant] is vreemdeling en heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland (ex artikel 8 Vreemdelingenwet).
(2.3) Het verzoek van [appellant] om strafonderbreking op grond van artikel 40a Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: Regeling TVI) is door de Staatsecretaris voor Veiligheid en Justitie afgewezen. Het daartegen gerichte beroep is, na stukkenwisseling, door de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: RSJ) afgewezen bij beslissing van 19 februari 2015.
(2.4) [appellant] maakt aanspraak op onmiddellijke invrijheidstelling (i) primair op grond van artikel 40a Regeling TVI en (ii) subsidiair op grond van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: VI). Daarnaast doet hij een beroep op, kort gezegd, het vertrouwensbeginsel en een aantal verdragsbepalingen. [appellant] heeft zich gewend tot de voorzieningenrechter met een vordering tot onmiddellijke invrijheidstelling
(2.5) De voorzieningenrechter heeft deze vordering in het thans bestreden vonnis afgewezen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter, kort samengevat, overwogen:
(i) De beroepscommissie van de RSJ (een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang) heeft de primaire grondslag getoetst en ontoereikend bevonden.
(ii) Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen sluit de weg naar de burgerlijke rechter op deze grondslag uit. [appellant] heeft de gelegenheid gehad schriftelijk zijn standpunt toe te lichten. De omstandigheid dat hij niet mondeling is gehoord, vormt geen schending van het beginsel van hoor en wederhoor.
(iii) [appellant] komt als vreemdeling zonder verblijfstitel in de zin van artikel 8 Vreemdelingenwet niet in aanmerking voor VI, gelet op het bepaalde in (het sinds 1 april 2012 geldende) artikel 15, derde lid sub c Sr. De omstandigheid dat deze VI-regeling is gewijzigd ná zijn veroordeling, doet hier niet aan af. Er is geen sprake van strijd met de artikelen 5 en 7 EVRM.
(iv) Ook de overige argumenten leiden niet tot de conclusie dat de Staat onrechtmatig handelt door hem niet onmiddellijk in vrijheid te stellen.
Beoordeling van grief 1
Beoordeling van grief 2
Dit betekent dat [appellant] geen beroep toekomt op de VI-regeling zoals die vóór 1 april 2012 gold. De omstandigheid dat [appellant] vóórdien is veroordeeld, maar pas nadien zijn straf uitzit, maakt dit niet anders. Van schending van artikel 5 EVRM is geen sprake, nu het gaat om tenuitvoerlegging van een door de daartoe bevoegde strafrechter opgelegde vrijheidsstraf. Evenmin is schending van artikel 7 EVRM aan de orde. Er is geen zwaardere straf opgelegd. Slechts de regels omtrent de tenuitvoerlegging zijn veranderd. Hetgeen [appellant] ter zake verder heeft aangevoerd maakt dit niet anders. Grief 2 wordt eveneens verworpen.
Beoordeling van grief 3
Beoordeling van grief 4
Beslissing
J.E.H.M. Pinckaers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2015 (administratief verwerkt op 12 mei 2015) in aanwezigheid van de griffier.