ECLI:NL:GHDHA:2015:1571

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
12 juni 2015
Zaaknummer
200.122.602-01 gevoegd met 200.125.339-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over bedrijfsruimte en aansprakelijkheid voor huurschulden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een huurgeschil tussen de appellanten, waaronder [appellant] en de vennootschap Hobby Center Pandas V.O.F., en de geïntimeerde Madina B.V. De zaak betreft de vraag of de appellanten nog een bedrag van € 36.141,61 verschuldigd zijn aan Madina B.V. wegens huurachterstand van een bedrijfsruimte. De huurachterstand is ontstaan door het niet betalen van huur en voorschotten op nutsvoorzieningen in 2012. Madina vorderde niet alleen betaling van de huurachterstand, maar ook de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. De kantonrechter had eerder de vorderingen van Madina toegewezen, waarbij de appellanten hoofdelijk aansprakelijk werden gesteld voor de huurachterstanden. In hoger beroep hebben de appellanten grieven ingediend tegen de toewijzing van de huurachterstand, de ontbinding van de huurovereenkomst en de toegewezen buitengerechtelijke incassokosten. Het hof heeft de grieven van de appellanten verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de appellanten als huurders verantwoordelijk zijn voor de huurachterstanden en dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. De appellanten werden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummers : 200.122.602/01 en 200.125.339/01
Zaaknummer rechtbank : 1346057 CV EXPL 12-24554

arrest van 23 juni 2015

in de zaak 200.122.602/01 van

[appellant ],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant ],
advocaat: mr. J.J. Blok te ’s-Gravenzande,
tegen

MADINA B.V.,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Madina,
advocaat: mr. J.L. Oudshoorn te Rijswijk,
en in de daarmee gevoegde zaak 200.125.339/01 van:
1. [appellant sub 1],wonende te Den Haag,
hierna te noemen: [appellant sub 1],
2. [appellant sub 2],wonende te Den Haag,
hierna te noemen: [appellant sub 2],
3. HOBBY CENTER PANDAS V.O.F.,gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: Pandas,
appellanten,
hierna tezamen te noemen: Pandas c.s.
advocaat: mr. O. Arslan te Den Haag,
tegen:

MADINA B.V.,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Madina,
advocaat: mr. J.L. Oudshoorn te Rijswijk,
Het geding
Voor het verloop van het geding in de zaak 200.125.339/01 tot 25 februari 2014 en in de zaak 200.122.602/01 tot 4 maart 2014 wordt verwezen naar de tussenarresten van die datum waarbij in beide zaken een comparitie van partijen is bevolen en de voormelde zaken zijn gevoegd. Deze comparitie is gehouden op 27 maart 2014. Omdat inmiddels in beide zaken een memorie van grieven was genomen (respectievelijk op 25 juni 2013 en 10 september 2013) heeft vervolgens Madina in de gevoegde zaken een memorie van antwoord (plus producties) genomen. Hierna zijn de stukken overgelegd en is arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

Het geschil tussen partijen gaat, zeer kort weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, met name om de vraag of Pandas c.s en [appellant ] nog een geldbedrag verschuldigd zijn aan Madina wegens de huur van bedrijfsruimte aan de [adres] (hierna: het gehuurde), alsmede of de ontbinding en ontruiming van het gehuurde gerechtvaardigd was.
Madina heeft, uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd om Pandas c.s en [appellant ] (voor zich en als vereffenaar van de inmiddels opgeheven buitenlandse vennootschap Netstaal Ltd) hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 36.141,61 (zijnde de huurachterstand tot en met mei 2012 van € 33.505,35, de vervallen handelsrente van € 1.636,26 en buitengerechtelijke incassokosten van € 1.000,--) te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 3 mei 2012. Daarnaast heeft Madina de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wegens huurachterstand gevorderd, met nevenvorderingen. Madina heeft zich daarbij beroepen op een schriftelijke huurovereenkomst tussen partijen betreffende het gehuurde, waarin een met BTW belaste verhuur is overeengekomen, met jaarlijkse indexering. Volgens de overzichten, die Madina in het geding heeft gebracht, betrof de huurachterstand per eind 2011 een bedrag van € 15.039,80. Omdat in 2012 noch huur noch een voorschot op de nutsvoorzieningen was betaald, is de achterstand tot en met mei opgelopen tot genoemde € 33.505,35, aldus nog steeds Madina.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat Madina als verhuurster met Pandas en Netstaal als huurders de betreffende huurovereenkomst is aangegaan; dat niet alleen (de vennoten van) Pandas maar ook [appellant ] als bestuurder van Netstaal Ltd (hierna: Netstaal) aansprakelijk is voor de huurachterstanden, omdat Netstaal is uitgeschreven uit het handelsregister hoewel [appellant ] als bestuurder wist dat er nog openstaande schulden waren. Vervolgens heeft de kantonrechter de vorderingen van Madina bij het eindvonnis van 23 november 2012 toegewezen, waarbij Pandas c.s en [appellant ] zijn veroordeeld maandelijks, tot het moment van ontruiming, een bedrag van € 3.693,11 te betalen. De kantonrechter heeft de zaak voor verdere schadevergoeding naar de schadestaatprocedure verwezen (kort gezegd voor schadevergoeding wegens de ontbinding en ontruiming ten laatste tot 31 december 2014).
De grieven
Pandas c.s klagen er in grief 1 over dat de kantonrechter is uitgegaan van een schriftelijke huurovereenkomst. Grief 2 bevat als klacht dat de kantonrechter ten onrechte is uitgegaan van een huurachterstand tot en met mei 2012 van € 33.505,35. Met grief 3 maken Pandas c.s bezwaar tegen de toegewezen buitengerechtelijke incassokosten van € 1.000,--.
[appellant ] betoogt in zijn eerste grief dat hij als bestuurder van Netstaal niet verantwoordelijk is voor de schulden van Netstaal, omdat hij bij de uitschrijving niet wist dat er nog sprake was van schulden. Met grief 2 betwist hij de toegewezen huurachterstand. Grief 3 bevat een klacht over de toegewezen ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde. Grief 4 bevat een klacht over de verwijzing naar de schadestaatprocedure, terwijl met grief 5 de toegewezen buitengerechtelijke incassokosten worden aangevochten.
Beoordeling van grief 1 van Pandas c.s.
Inmiddels is ter comparitie in hoger beroep van 27 maart 2014 de getekende huurovereenkomst (het huurcontract), die overigens ook al in eerste aanleg bij conclusie van repliek in het geding was gebracht, besproken. [appellant ] heeft toen erkend dat hij op de laatste bladzijde van dit contract driemaal zijn handtekening heeft gezet. Noch door [appellant ] noch door Pandas c.s. is toen langer weersproken dat er sprake is geweest van een schriftelijke huurovereenkomst, zodat de grief wordt verworpen. Overigens voor zover Pandas c.s. met deze grief willen betogen dat zij geen huurovereenkomst hebben gesloten met Madina, acht het hof deze stelling, evenals de kantonrechter in zijn vonnis van 28 september 2012 (de – in hoger beroep niet bestreden – rechtsoverweging 4.1), onbegrijpelijk. In de daar genoemde brief van de advocaat mr F.A. Broersma namens zijn cliënt Hobby Center Pandas vof. van 3 mei 2012 aan de gemachtigde van Madina wordt immers nadrukkelijk ingegaan op de diverse elementen van de huurovereenkomst en wordt zelfs aangevoerd dat er wel degelijk huur is betaald in 2012. Nu Pandas c.s. voorts bij conclusie van dupliek met geen woord zijn ingegaan op het bij conclusie van repliek overgelegde huurcontract (zij hebben toen met name betoogd dat zij de volledige huursom hadden betaald) en nu in eerdergenoemde brief van 3 mei 2012 op diverse elementen van het huurcontract is ingegaan (geen borgsom, geen met BTW belaste huur, geen indexering), gaat het hof ervan uit dat Pandas c.s. wel degelijk een huurovereenkomst met Madina zijn aangegaan met de inhoud zoals vermeld in het huurcontract.
Beoordeling van grief 1 van [appellant ]
7. Deze grief gaat over de vraag of [appellant ] aansprakelijk is voor de huurschulden.
Zoals in eerste aanleg door Madina gesteld, welke stelling in hoger beroep is gehandhaafd en die ook blijkt uit het huurcontract, is [appellant ] niet alleen als bestuurder van Netstaal bij de huurovereenkomst betrokken, maar heeft [appellant ] zich ook in privé als huurder gebonden. In het in zoverre niet betwiste huurcontract wordt immers [appellant ] expliciet genoemd als
huurder 2 in privé.heeft ook als zodanig het huurcontract getekend en is mede als zodanig gedagvaard. Dit betekent dat niet nader uitgezocht hoeft te worden of [appellant ] tevens als bestuurder van de inmiddels ontbonden Netstaal een ernstig verwijt treft van de uitschrijving uit het handelsregister, dan wel het gebruik van deze (volgens Madina toen niet meer bestaande) rechtspersoon bij het aangaan van de huurovereenkomst. De grief wordt verworpen.
Beoordeling van grief 2 van Pandas c.s. en grief 2 van [appellant ] (hierna ook: huurders)
8. Deze grief betreft de toegewezen huurachterstand. Anders dan Pandas c.s. en [appellant ] stellen is het niet juist dat de maandelijks verschuldigde huur slechts € 2.500,-- bedroeg. Genoemd bedrag betreft de kale aanvangshuur. Blijkens het huurcontract is tussen partijen expliciet (in de artikelen 4.1 tot en met 4.9) indexering en omzetbelasting afgesproken. Dit contract geldt tussen partijen als volledig bewijs, behoudens tegenbewijs te leveren door huurders. Huurders hebben niet toegelicht dat en hoe in weerwil van de duidelijke bepalingen in het huurcontract toch anders tussen partijen is afgesproken. Onder deze omstandigheden wordt niet toegekomen aan het leveren van tegenbewijs. Voor toelating tot (nadere) bewijslevering, waaronder tegenbewijs, is immers slechts plaats wanneer de gestelde feiten mede in het licht van het reeds aanwezige bewijsmateriaal voldoende gemotiveerd betwist zijn (ECLI:NL:HR:2014: 3039 en ECLI:NL:PHR:2014:1876 (overweging 2.13)). De stelling van [appellant ] dat een huurbedrag van € 2.500,-- per maand ook redelijk en billijk zou zijn, maakt dit niet anders, nog daargelaten dat deze stelling niet is onderbouwd.
9. Huurders hebben in dit verband verder nog aangevoerd dat, bij vergelijking van de producties 2 en 3 inleidende dagvaarding, de administratie van Madina niet klopt en de betaling van € 31.500 in 2010 niet is meegenomen, terwijl Pandas c.s. verder op 30 december 2010 contant € 3.500,-- hebben betaald en € 4.000,-- in natura.
10. Deze stellingen van huurders worden verworpen. Blijkens productie 2 inleidende dagvaarding is de betaling van € 31.500,-- in 2010 bij de berekening van het verschuldigde ‘meegenomen’ in die zin dat er een bedrag van € 18.700,-- resteerde over dit jaar, nadat genoemde betaling van € 31.500,-- daarin was verwerkt. Vervolgens is de betaling in 2011 van € 47.000,-- verwerkt in het dat jaar verschuldigde bedrag van € 43.339,80, zodat € 15.039,80 resteerde per eind 2011. Omdat er vervolgens in 2012 niets werd betaald is dit bedrag na vier maanden (inclusief nutsvoorzieningen en BTW) opgelopen tot € 29.812,22. Dit correspondeert met productie 3, die per april 2012 (d.w.z. een maand na de datering van de als productie 2 overgelegde brief) uitkomt op een achterstand van € 29.812,24. Weer een maand later (mei 2012) levert dit een achterstand op van € 33.505,35, hetgeen overeenkomt met het door de kantonrechter toegewezen bedrag.
De door Pandas c.s. gestelde contante betaling van € 3.500,-- en de betaling in natura van
€ 4.000,-- is slechts onderbouwd met verwijzing naar productie 4 bij memorie van grieven. Deze productie betreft twee uiterst summiere stukken, die geen enkele verwijzing naar Madina bevatten en bovendien een jaar eerder zijn gedateerd. Nu deze stelling verder niet is toegelicht en door Madina gemotiveerd is betwist, gaat het hof daaraan als onvoldoende onderbouwd voorbij.
De betaling door huurders van in totaal € 79.750,-- (kwitantie bij memorie van grieven) wordt door Madina erkend. Dit bedrag correspondeert grotendeels met de betalingen, die Madina noemt in productie 2 bij inleidende dagvaarding (€ 31.500 + € 47.000 =
€ 78.500). Het is het hof niet duidelijk geworden waar het verschil van € 1.250,-- (ten gunste van huurders) in zit. Toch kan dit niet tot het slagen van deze grief leiden, gelet op het navolgende.
Huurders zijn - in hoger beroep onbestreden – tevens veroordeeld tot het betalen van een gebruiksvergoeding van € 3.693,11 per maand, vanaf mei 2012 (bedoeld zal zijn vanaf juni 2012) tot het moment van de ontruiming. Nu vast staat dat de ontruiming pas in januari 2013 heeft plaatsgehad, gaat het hof ervan uit dat het bedrag van € 1.250,- met het daarbij verschuldigde zal worden verrekend, hetgeen ook geldt voor de borgsom van € 7.500,--die bij de eindafrekening verrekening behoeft.
Beoordeling van grief 3 van [appellant ]
11. Deze grief betreft de toegewezen ontbinding en ontruiming. De grief faalt. Er was sprake van een forse huurachterstand die ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming rechtvaardigde. Hetgeen verder door [appellant ] is aangevoerd, maakt dit niet anders.
Beoordeling van grief 4 van [appellant ]
12. Deze grief betreft een klacht over de veroordeling van ook [appellant ] tot schadevergoeding (op te maken bij staat) wegens gederfde huurinkomsten, veroorzaakt door de ontbinding van de huurovereenkomst vóór de einddatum van het contract (31 december 2014). Deze grief wordt eveneens verworpen, nu [appellant ] als medehuurder hiervoor ook aansprakelijk is. Wél verdient opmerking dat Madina in hoger beroep haar schadevordering in verband met de ontruiming per januari 2013 en het verhuurgereed zijn per eind januari 2013 heeft beperkt tot 31 januari 2013 (in plaats van 31 december 2014). Dit leidt echter niet tot vernietiging van het bestreden vonnis, nu (nog) geen concreet bedrag aan schadevergoeding is gevorderd en in een eventuele schadestaatprocedure bij de bepaling van de omvang van de schade rekening moet worden gehouden met de beperking van de schadevordering tot uiterlijk 31 januari 2013.
Beoordeling van grief 3 van Pandas en grief 5 van [appellant ]
13. Deze grieven hebben betrekking op de toegewezen buitengerechtelijke incassokosten van € 1.000,--. Volgens huurders vallen de feitelijk verrichte werkzaamheden onder die waarvoor de artikelen 237 en 239 Rv een vergoeding plegen in te sluiten, althans geldt dit zeker ten opzichte van [appellant ]. Ook deze grief wordt verworpen. Blijkens de in eerste aanleg overgelegde producties en exploten zijn er door de deurwaarder beduidend meer werkzaamheden verricht dan die ter voorbereiding van de procedure. Voorts is het gebruikelijke tarief (conform de geldende staffel) gehanteerd. Ook [appellant ] als hoofdelijk veroordeelde medehuurder kan daarop worden aangesproken. Eventuele onderlinge verrekening gaat Madina niet aan.
Slotsom
14. De grieven worden verworpen. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Huurders zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Hieronder zijn begrepen de (nog te maken) nakosten (waarvoor onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft – ECLI:NL:HR 2010:BL1116). Ingevolge artikel 237, derde lid Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, tussen partijen gewezen vonnis van 23 november 2012;
  • veroordeelt [appellant ] en Pandas c.s. in de kosten van het hoger beroep, tot zover aan de zijde van Madina begroot op € 1.862,-- aan griffierecht in zaaknummer 200.122.602/01 en € 683,-- aan griffierecht in zaaknummer 200.125.339/01, alsmede op € 2.316,-- aan salaris van de advocaat in de hoofdzaak en € 894,-- aan salaris van de advocaat in het incident, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, A.E.A.M. van Waesberghe en J.E.H.M. Pinckaers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2015 in aanwezigheid van de griffier.