Beoordeling van het hoger beroep
Het geschil tussen partijen gaat, zeer kort weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, met name om de vraag of Pandas c.s en [appellant ] nog een geldbedrag verschuldigd zijn aan Madina wegens de huur van bedrijfsruimte aan de [adres] (hierna: het gehuurde), alsmede of de ontbinding en ontruiming van het gehuurde gerechtvaardigd was.
Madina heeft, uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd om Pandas c.s en [appellant ] (voor zich en als vereffenaar van de inmiddels opgeheven buitenlandse vennootschap Netstaal Ltd) hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 36.141,61 (zijnde de huurachterstand tot en met mei 2012 van € 33.505,35, de vervallen handelsrente van € 1.636,26 en buitengerechtelijke incassokosten van € 1.000,--) te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 3 mei 2012. Daarnaast heeft Madina de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wegens huurachterstand gevorderd, met nevenvorderingen. Madina heeft zich daarbij beroepen op een schriftelijke huurovereenkomst tussen partijen betreffende het gehuurde, waarin een met BTW belaste verhuur is overeengekomen, met jaarlijkse indexering. Volgens de overzichten, die Madina in het geding heeft gebracht, betrof de huurachterstand per eind 2011 een bedrag van € 15.039,80. Omdat in 2012 noch huur noch een voorschot op de nutsvoorzieningen was betaald, is de achterstand tot en met mei opgelopen tot genoemde € 33.505,35, aldus nog steeds Madina.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat Madina als verhuurster met Pandas en Netstaal als huurders de betreffende huurovereenkomst is aangegaan; dat niet alleen (de vennoten van) Pandas maar ook [appellant ] als bestuurder van Netstaal Ltd (hierna: Netstaal) aansprakelijk is voor de huurachterstanden, omdat Netstaal is uitgeschreven uit het handelsregister hoewel [appellant ] als bestuurder wist dat er nog openstaande schulden waren. Vervolgens heeft de kantonrechter de vorderingen van Madina bij het eindvonnis van 23 november 2012 toegewezen, waarbij Pandas c.s en [appellant ] zijn veroordeeld maandelijks, tot het moment van ontruiming, een bedrag van € 3.693,11 te betalen. De kantonrechter heeft de zaak voor verdere schadevergoeding naar de schadestaatprocedure verwezen (kort gezegd voor schadevergoeding wegens de ontbinding en ontruiming ten laatste tot 31 december 2014).
De grieven
Pandas c.s klagen er in grief 1 over dat de kantonrechter is uitgegaan van een schriftelijke huurovereenkomst. Grief 2 bevat als klacht dat de kantonrechter ten onrechte is uitgegaan van een huurachterstand tot en met mei 2012 van € 33.505,35. Met grief 3 maken Pandas c.s bezwaar tegen de toegewezen buitengerechtelijke incassokosten van € 1.000,--.
[appellant ] betoogt in zijn eerste grief dat hij als bestuurder van Netstaal niet verantwoordelijk is voor de schulden van Netstaal, omdat hij bij de uitschrijving niet wist dat er nog sprake was van schulden. Met grief 2 betwist hij de toegewezen huurachterstand. Grief 3 bevat een klacht over de toegewezen ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde. Grief 4 bevat een klacht over de verwijzing naar de schadestaatprocedure, terwijl met grief 5 de toegewezen buitengerechtelijke incassokosten worden aangevochten.
Beoordeling van grief 1 van Pandas c.s.
Inmiddels is ter comparitie in hoger beroep van 27 maart 2014 de getekende huurovereenkomst (het huurcontract), die overigens ook al in eerste aanleg bij conclusie van repliek in het geding was gebracht, besproken. [appellant ] heeft toen erkend dat hij op de laatste bladzijde van dit contract driemaal zijn handtekening heeft gezet. Noch door [appellant ] noch door Pandas c.s. is toen langer weersproken dat er sprake is geweest van een schriftelijke huurovereenkomst, zodat de grief wordt verworpen. Overigens voor zover Pandas c.s. met deze grief willen betogen dat zij geen huurovereenkomst hebben gesloten met Madina, acht het hof deze stelling, evenals de kantonrechter in zijn vonnis van 28 september 2012 (de – in hoger beroep niet bestreden – rechtsoverweging 4.1), onbegrijpelijk. In de daar genoemde brief van de advocaat mr F.A. Broersma namens zijn cliënt Hobby Center Pandas vof. van 3 mei 2012 aan de gemachtigde van Madina wordt immers nadrukkelijk ingegaan op de diverse elementen van de huurovereenkomst en wordt zelfs aangevoerd dat er wel degelijk huur is betaald in 2012. Nu Pandas c.s. voorts bij conclusie van dupliek met geen woord zijn ingegaan op het bij conclusie van repliek overgelegde huurcontract (zij hebben toen met name betoogd dat zij de volledige huursom hadden betaald) en nu in eerdergenoemde brief van 3 mei 2012 op diverse elementen van het huurcontract is ingegaan (geen borgsom, geen met BTW belaste huur, geen indexering), gaat het hof ervan uit dat Pandas c.s. wel degelijk een huurovereenkomst met Madina zijn aangegaan met de inhoud zoals vermeld in het huurcontract.
Beoordeling van grief 1 van [appellant ]
7. Deze grief gaat over de vraag of [appellant ] aansprakelijk is voor de huurschulden.
Zoals in eerste aanleg door Madina gesteld, welke stelling in hoger beroep is gehandhaafd en die ook blijkt uit het huurcontract, is [appellant ] niet alleen als bestuurder van Netstaal bij de huurovereenkomst betrokken, maar heeft [appellant ] zich ook in privé als huurder gebonden. In het in zoverre niet betwiste huurcontract wordt immers [appellant ] expliciet genoemd als
huurder 2 in privé.heeft ook als zodanig het huurcontract getekend en is mede als zodanig gedagvaard. Dit betekent dat niet nader uitgezocht hoeft te worden of [appellant ] tevens als bestuurder van de inmiddels ontbonden Netstaal een ernstig verwijt treft van de uitschrijving uit het handelsregister, dan wel het gebruik van deze (volgens Madina toen niet meer bestaande) rechtspersoon bij het aangaan van de huurovereenkomst. De grief wordt verworpen.
Beoordeling van grief 2 van Pandas c.s. en grief 2 van [appellant ] (hierna ook: huurders)
8. Deze grief betreft de toegewezen huurachterstand. Anders dan Pandas c.s. en [appellant ] stellen is het niet juist dat de maandelijks verschuldigde huur slechts € 2.500,-- bedroeg. Genoemd bedrag betreft de kale aanvangshuur. Blijkens het huurcontract is tussen partijen expliciet (in de artikelen 4.1 tot en met 4.9) indexering en omzetbelasting afgesproken. Dit contract geldt tussen partijen als volledig bewijs, behoudens tegenbewijs te leveren door huurders. Huurders hebben niet toegelicht dat en hoe in weerwil van de duidelijke bepalingen in het huurcontract toch anders tussen partijen is afgesproken. Onder deze omstandigheden wordt niet toegekomen aan het leveren van tegenbewijs. Voor toelating tot (nadere) bewijslevering, waaronder tegenbewijs, is immers slechts plaats wanneer de gestelde feiten mede in het licht van het reeds aanwezige bewijsmateriaal voldoende gemotiveerd betwist zijn (ECLI:NL:HR:2014: 3039 en ECLI:NL:PHR:2014:1876 (overweging 2.13)). De stelling van [appellant ] dat een huurbedrag van € 2.500,-- per maand ook redelijk en billijk zou zijn, maakt dit niet anders, nog daargelaten dat deze stelling niet is onderbouwd. 9. Huurders hebben in dit verband verder nog aangevoerd dat, bij vergelijking van de producties 2 en 3 inleidende dagvaarding, de administratie van Madina niet klopt en de betaling van € 31.500 in 2010 niet is meegenomen, terwijl Pandas c.s. verder op 30 december 2010 contant € 3.500,-- hebben betaald en € 4.000,-- in natura.
10. Deze stellingen van huurders worden verworpen. Blijkens productie 2 inleidende dagvaarding is de betaling van € 31.500,-- in 2010 bij de berekening van het verschuldigde ‘meegenomen’ in die zin dat er een bedrag van € 18.700,-- resteerde over dit jaar, nadat genoemde betaling van € 31.500,-- daarin was verwerkt. Vervolgens is de betaling in 2011 van € 47.000,-- verwerkt in het dat jaar verschuldigde bedrag van € 43.339,80, zodat € 15.039,80 resteerde per eind 2011. Omdat er vervolgens in 2012 niets werd betaald is dit bedrag na vier maanden (inclusief nutsvoorzieningen en BTW) opgelopen tot € 29.812,22. Dit correspondeert met productie 3, die per april 2012 (d.w.z. een maand na de datering van de als productie 2 overgelegde brief) uitkomt op een achterstand van € 29.812,24. Weer een maand later (mei 2012) levert dit een achterstand op van € 33.505,35, hetgeen overeenkomt met het door de kantonrechter toegewezen bedrag.
De door Pandas c.s. gestelde contante betaling van € 3.500,-- en de betaling in natura van
€ 4.000,-- is slechts onderbouwd met verwijzing naar productie 4 bij memorie van grieven. Deze productie betreft twee uiterst summiere stukken, die geen enkele verwijzing naar Madina bevatten en bovendien een jaar eerder zijn gedateerd. Nu deze stelling verder niet is toegelicht en door Madina gemotiveerd is betwist, gaat het hof daaraan als onvoldoende onderbouwd voorbij.
De betaling door huurders van in totaal € 79.750,-- (kwitantie bij memorie van grieven) wordt door Madina erkend. Dit bedrag correspondeert grotendeels met de betalingen, die Madina noemt in productie 2 bij inleidende dagvaarding (€ 31.500 + € 47.000 =
€ 78.500). Het is het hof niet duidelijk geworden waar het verschil van € 1.250,-- (ten gunste van huurders) in zit. Toch kan dit niet tot het slagen van deze grief leiden, gelet op het navolgende.
Huurders zijn - in hoger beroep onbestreden – tevens veroordeeld tot het betalen van een gebruiksvergoeding van € 3.693,11 per maand, vanaf mei 2012 (bedoeld zal zijn vanaf juni 2012) tot het moment van de ontruiming. Nu vast staat dat de ontruiming pas in januari 2013 heeft plaatsgehad, gaat het hof ervan uit dat het bedrag van € 1.250,- met het daarbij verschuldigde zal worden verrekend, hetgeen ook geldt voor de borgsom van € 7.500,--die bij de eindafrekening verrekening behoeft.
Beoordeling van grief 3 van [appellant ]
11. Deze grief betreft de toegewezen ontbinding en ontruiming. De grief faalt. Er was sprake van een forse huurachterstand die ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming rechtvaardigde. Hetgeen verder door [appellant ] is aangevoerd, maakt dit niet anders.
Beoordeling van grief 4 van [appellant ]
12. Deze grief betreft een klacht over de veroordeling van ook [appellant ] tot schadevergoeding (op te maken bij staat) wegens gederfde huurinkomsten, veroorzaakt door de ontbinding van de huurovereenkomst vóór de einddatum van het contract (31 december 2014). Deze grief wordt eveneens verworpen, nu [appellant ] als medehuurder hiervoor ook aansprakelijk is. Wél verdient opmerking dat Madina in hoger beroep haar schadevordering in verband met de ontruiming per januari 2013 en het verhuurgereed zijn per eind januari 2013 heeft beperkt tot 31 januari 2013 (in plaats van 31 december 2014). Dit leidt echter niet tot vernietiging van het bestreden vonnis, nu (nog) geen concreet bedrag aan schadevergoeding is gevorderd en in een eventuele schadestaatprocedure bij de bepaling van de omvang van de schade rekening moet worden gehouden met de beperking van de schadevordering tot uiterlijk 31 januari 2013.
Beoordeling van grief 3 van Pandas en grief 5 van [appellant ]
13. Deze grieven hebben betrekking op de toegewezen buitengerechtelijke incassokosten van € 1.000,--. Volgens huurders vallen de feitelijk verrichte werkzaamheden onder die waarvoor de artikelen 237 en 239 Rv een vergoeding plegen in te sluiten, althans geldt dit zeker ten opzichte van [appellant ]. Ook deze grief wordt verworpen. Blijkens de in eerste aanleg overgelegde producties en exploten zijn er door de deurwaarder beduidend meer werkzaamheden verricht dan die ter voorbereiding van de procedure. Voorts is het gebruikelijke tarief (conform de geldende staffel) gehanteerd. Ook [appellant ] als hoofdelijk veroordeelde medehuurder kan daarop worden aangesproken. Eventuele onderlinge verrekening gaat Madina niet aan.
Slotsom
14. De grieven worden verworpen. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Huurders zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Hieronder zijn begrepen de (nog te maken) nakosten (waarvoor onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft – ECLI:NL:HR 2010:BL1116). Ingevolge artikel 237, derde lid Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten.