ECLI:NL:GHDHA:2015:1990
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep kort geding
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep kort geding over hypotheekrente en gebruiksvergoeding in familiezaken
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding, aangespannen door [de vrouw] tegen [de man] met betrekking tot een vordering tot (voorschot) op betaalde hypotheekrente. De vrouw heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld om bij uitsluiting van de man bevoegd te zijn tot het genot, gebruik en beheer van de gezamenlijke woning, maar heeft deze vordering later ingetrokken. In plaats daarvan heeft zij een subsidiaire vordering ingesteld, waarin zij een verklaring voor recht vorderde dat de man onrechtmatig de woning bewoont en een schadevergoeding voor de hypotheekrente die zij heeft betaald. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, wat de vrouw heeft doen besluiten in hoger beroep te gaan.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat in kort geding geen verklaring voor recht kan worden gevorderd en dat voor geldvorderingen in kort geding terughoudendheid is geboden. De vrouw heeft niet voldoende spoedeisend belang aangetoond voor haar vordering, aangezien zij niet heeft onderbouwd dat zij in financiële problemen komt als zij de hypotheekrente niet op voorhand toegewezen krijgt. Het hof heeft daarom het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit arrest is uitgesproken op 7 juli 2015.