ECLI:NL:GHDHA:2015:2193

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2015
Zaaknummer
BK-15-00117
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergrijpboete opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst aan Huisartsenpraktijk [X] b.v. voor het niet correct verantwoorden van privégebruik van een ter beschikking gestelde auto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had eerder de vergrijpboete van 25% van de nageheven belasting, opgelegd aan Huisartsenpraktijk [X] b.v. voor het tijdvak van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008, vernietigd. De Inspecteur had de boete opgelegd omdat de belanghebbende naar zijn mening grove schuld had, doordat zij niet de vereiste zorg en controle had genomen bij het indienen van de aangiften loonheffingen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van grove schuld, omdat de belanghebbende niet kon worden verweten dat zij niet de juiste administratie had gevoerd.

In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag de zaak opnieuw beoordeeld. Het Hof kwam tot de conclusie dat de belanghebbende wel degelijk grove schuld kon worden verweten. De door de belanghebbende overgelegde rittenstaat vertoonde ernstige tekortkomingen, waardoor niet kon worden aangetoond dat er minder dan 500 privé-kilometers waren gereden. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende had moeten begrijpen dat er te weinig belasting was geheven en dat de tekortkomingen in de administratie zodanig waren dat deze als grove schuld konden worden aangemerkt. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de Inspecteur ongegrond, waarbij de boete van 25% werd gehandhaafd.

De uitspraak van het Hof benadrukt het belang van zorgvuldige administratie en het correct verantwoorden van privégebruik van ter beschikking gestelde voertuigen. De beslissing is op 12 augustus 2015 in het openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-15/00117

Uitspraak d.d. 12 augustus 2015

in het geding tussen:

Huisartsenpraktijk [X] b.v. te [Z] , belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,
op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 november 2014, nummer SGR 14/3237, betreffende de onder 1.1 vermelde beschikking.

Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De Inspecteur heeft belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd (hierna: de naheffingsaanslag). Gelijktijdig met de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur aan belanghebbende bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 10.700, zijnde 25 percent van de aanvankelijk nageheven belasting (hierna: de beschikking).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd en de beschikking gewijzigd in die zin dat de boete nader is vastgesteld op € 5.137, zijnde 25 percent van het bedrag van de nageheven belasting na vermindering daarvan bij de uitspraak op bezwaar.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. Ter zake daarvan is € 328 griffierecht geheven.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de boete, de beschikking vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 974 en vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 328 gelast.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 20 mei 2015, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
3.1.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de door de rechtbank onder 1 tot en met 3 van haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
"1. De activiteiten van eiseres bestaan uit de uitoefening van een huisartsenpraktijk.
[Y] (hierna: [Y] ), van beroep huisarts, is in het jaar 2008 haar enige werknemer.
Eiseres heeft aan [Y] gedurende het gehele jaar een personenauto ter beschikking gesteld.
2. Op 22 maart 2013 heeft bij eiseres een boekenonderzoek plaatsgevonden waarbij
onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over het jaar 2008 is
onderzocht ter zake van de aan [Y] ter beschikking gestelde personenauto.
3. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek is met dagtekening 13 december 2013
over het jaar 2008 een naheffingsaanslag opgelegd in verband met een niet in de loonaangiften verantwoord loonbestanddeel, te weten het privégebruik van de ter beschikking gestelde personenauto. Gelijktijdig met deze naheffingsaanslag is een vergrijpboete van 25% opgelegd wegens grove schuld."
3.2.
Voorts zijn in hoger beroep nog de volgende feiten als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, komen vast te staan:
3.2.1.
[Y] (hierna: de werknemer) had in het onderhavige jaar twee partners. Eén van hen woonde op het adres [A] te [Z] , de ander op het adres [B] te [C] . De afstand tussen beide adressen bedraagt circa 8 kilometer.
3.2.2.
In de door de werknemer opgemaakte en bij brief van 20 augustus 2013 overgelegde rittenstaat staat op een groot aantal data vermeld “Dienst Huisartsenpost in [D] ”. Het vertrek- en eindpunt van de ritten naar en van [D] is het adres [A] te [Z] . De rittenstaat vermeldt voor ritten op de dag volgende op dan wel voorafgaande aan een dag waarop de werknemer van en naar [D] is gereden als vertrek- en eindpunt het adres [B] in [C] .

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
Tussen partijen is, evenals bij de rechtbank, in geschil of de Inspecteur terecht een vergrijpboete heeft opgelegd van 25 percent van de nageheven belasting, zoals de Inspecteur stelt en belanghebbende betwist.
4.2.
De Inspecteur heeft aan het hoger beroep het volgende ten grondslag gelegd. Uit de door belanghebbende achteraf aan de hand van agenda’s opgemaakte rittenstaat is op te maken dat in het onderhavige jaar 387 privé-kilometers zijn verreden. Op een aantal data eindigt een rit op het adres [A] te [Z] terwijl de opvolgende rit volgens de rittenstaat aanvangt op het adres [B] te [C] . De noodzakelijkerwijs tussengelegen (privé-)ritten ontbreken. Op andere data is het omgekeerde het geval: een bepaalde rit eindigt volgens de rittenstaat in [C] , terwijl de volgende dag het vertrekpunt in [Z] is gelegen. Zouden de tussenritten wel zijn vermeld, dan zou het aantal in de rittenstaat vermelde in privé-kilometers de grens van 500 ruimschoots hebben gepasseerd. Het niet-vermelden van de tussenritten acht de Inspecteur ernstig nalatig; dit rechtvaardigt zijns inziens de conclusie dat de werknemer getracht heeft privé-kilometers buiten het zicht van de Inspecteur te houden, teneinde te bereiken dat een bijtelling in verband met privégebruik achterwege zou blijven. Belanghebbende had redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat hierdoor te weinig belasting zou worden geheven. De verwijtbaarheid van het niet-vermelden van de tussenritten is volgens de Inspecteur dermate groot dat sprake is van grove schuld, dat wil zeggen van in laakbaarheid aan opzet grenzende grove nalatigheid.
4.3.
Belanghebbende heeft het standpunt van de Inspecteur gemotiveerd bestreden. Zij stelt zich primair op het standpunt dat haar ten onrechte grove schuld wordt verweten. De zwakte van de administratie zit veel eerder in het opgeven van te weinig zakelijke kilometers dan in het vergeten om privé-kilometers te verantwoorden. Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de Inspecteur handelt in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door een vergrijpboete op te leggen in plaats van een verzuimboete ter zake van het niet-indienen van een correctiebericht tot een bedrag van 25 percent van € 4.920 ofwel € 1.230.

Conclusies van partijen

5.1.
Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep.
5.2.
Belanghebbende concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank en subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en wijziging van de beschikking in die zin dat de boete op de voet van artikel 67c Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) onder toepassing van paragraaf 24, vijfde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) wordt verminderd tot op € 1.230.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
"5. Ingevolge artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) kan de
inspecteur aan een belastingplichtige een boete opleggen van ten hoogste 100 % van het
bedrag van de belasting dat niet of niet tijdig is betaald indien het aan opzet of grove schuld
van de belastingplichtige is te wijten dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan
niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel, voor zover hier van belang, wordt de grondslag
voor de boete gevormd door het bedrag van de belasting dat niet is betaald, voor zover dat
bedrag als gevolg van de grove schuld van de belastingplichtige niet is betaald.
6. Verweerder heeft aan eiseres over 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 een
vergrijpboete van 25% opgelegd op grond van artikel 67f
,eerste lid, van de Awr juncto
paragraaf 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (tekst 2008) wegens
grove schuld. In het bijzonder stelt verweerder dat door eiseres niet de vereiste zorg en
controle in acht is genomen opdat juiste en volledige aangiften zouden worden ingediend.
7. Grove schuld is eerst dan aanwezig indien sprake is van een in laakbaarheid aan
opzet grenzende onachtzaamheid. Met inachtneming van de gedingstukken en hetgeen door
partijen ter zitting naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden
gesproken van grove schuld. Het gestelde onzorgvuldig handelen is hiertoe onvoldoende.
De omstandigheid dat eiseres niet erin is geslaagd bewijs te leveren dat voldoet aan de eisen
die de wet stelt, is op zich genomen voorts geen omstandigheid die grove schuld impliceert.
8. Het beroep dient daarom gegrond te worden verklaard. De boete dient te vervallen."

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
Het Hof is van oordeel dat het hoger beroep van de Inspecteur slaagt. Het Hof overweegt daartoe het volgende.
7.2.
Ingevolge artikel 67f van de AWR kan de inspecteur aan een belastingplichtige een boete opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag van de belasting dat niet of niet tijdig is betaald indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald. Ingevolge het tweede lid van dit artikel, voor zover hier van belang, is de grondslag van de boete het bedrag van de belasting dat niet is betaald, voor zover dat bedrag als gevolg van de grove schuld van de belastingplichtige niet is betaald.
7.3.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 een vergrijpboete van 25 percent van de boetegrondslag opgelegd. De rechtsgrond van de boeteoplegging is artikel 67f
,eerste lid, van de AWR; de hoogte van de boete is mede gebaseerd op § 25 en § 28 van het BBBB (tekst 2008). Naar de opvatting van de Inspecteur kan belanghebbende grove schuld worden verweten, in het bijzonder omdat belanghebbende niet de vereiste zorg en controle in acht heeft genomen opdat juiste en volledige aangiften zouden worden ingediend.
7.4.
Grove schuld is dan aanwezig indien sprake is van een in laakbaarheid aan opzet grenzende verwijtbaarheid, daaronder begrepen grove onachtzaamheid. Vaststaat dat de door belanghebbende overgelegde rittenstaat dusdanige tekortkomingen kent dat met de rittenstaat niet is aangetoond dat in het onderhavige jaar met de aan de werknemer ter beschikking gestelde auto minder dan 500 privé-kilometers zijn verreden. De stukken van het geding en hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd laten naar het oordeel van het Hof geen andere conclusie toe dan dat (veel) meer dan 500 kilometers in privé zijn verreden en dat belanghebbende dit wist of had moeten weten. Als meest laakbare tekortkoming merkt het Hof aan dat de door belanghebbende overgelegde rittenstaat niet de vele ritten tussen de beide onder 3.2.2 woonadressen vermeldt terwijl het belanghebbende duidelijk moet zijn geweest dat deze zijn verreden, dat deze als privé zijn aan te merken en dat met de aldus buiten beschouwing gebleven privé-kilometers de door de wetgever gestelde grens van 500 ruimschoots is overschreden. Gelet op het een en ander is het naar het oordeel van het Hof aan in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid van belanghebbende te wijten dat te weinig belasting is geheven. Het Hof acht een boete gelijk aan 25 percent van de nageheven belasting passend en geboden.
7.5.
Het Hof volgt belanghebbende niet in haar subsidiaire standpunt dat inhoudt dat de Inspecteur belanghebbende had moeten uitnodigen tot het inzenden van een correctiebericht als bedoeld in artikel 28a, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 en vervolgens aan belanghebbende, omdat zij geen gehoor gaf aan die uitnodiging, een verzuimboete op de voet van artikel 67c AWR had moeten opleggen, die met inachtneming van § 24, vijfde lid, van het BBBB had moeten worden beperkt tot € 1.230. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur, zonder schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, de onderhavige boete kunnen opleggen wegens het niet-voldoen van de verschuldigde belasting, ook al heeft hij belanghebbende niet verplicht tot het inzenden van een correctiebericht.
7.6.
Met inachtneming van al hetgeen hiervoor is overwogen is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond. Beslist dient te worden als volgt.

Proceskosten

8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, G.J. van Leijenhorst en J.E.H.M. Pinckaers, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.A. Brits. De beslissing is op 12 augustus 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.