In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder en de (stief)vader tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin de ondertoezichtstelling van hun drie minderjarige kinderen werd uitgesproken en een machtiging tot uithuisplaatsing van de oudste minderjarige werd verleend. De moeder en de (stief)vader zijn op 11 december 2014 in hoger beroep gekomen van deze beschikking, die op 25 september 2014 was gegeven. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 februari 2015 waren de moeder en de (stief)vader aanwezig, bijgestaan door hun advocaat, evenals vertegenwoordigers van de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling.
Het hof overweegt dat de (stief)vader niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep met betrekking tot de ondertoezichtstelling, omdat hij geen gezag heeft over de minderjarigen en niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Echter, de (stief)vader is ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de uithuisplaatsing van de oudste minderjarige, omdat hij een rol speelt in de verzorging en opvoeding van deze minderjarige.
Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing noodzakelijk zijn, gezien de ernstige gedragsproblemen van de minderjarigen en de onveilige thuissituatie. De ouders zijn niet in staat om een stabiel opvoedingsklimaat te bieden en de hulpverlening heeft tot nu toe onvoldoende resultaat opgeleverd. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter en wijst het verzoek van de ouders af.