2.22.Blijkens gegevens van de Gemeentelijke Basisadministratie staat Engwerda ingeschreven op het adres van het Pand. Uit gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat Water & Brood en Zeedranck en Havenkunst staan ingeschreven op het adres van het Pand. [appellant 1] , [appellant 2] en [betrokkene 1] zijn de maten van Water & Brood. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn de bestuurders van Zeedranck & Havenkunst.”
4. Bij exploot van 5 juni 2015 heeft de gemeente onder meer [appellanten] gedagvaard voor de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag en – kort gezegd – ontruiming van het pand gevorderd.
5. [appellanten] hebben in voorwaardelijke reconventie, voor het geval de vordering tot ontruiming zou worden toegewezen, – kort gezegd – gevorderd de gemeente te bevelen om aan [appellanten] het pand aan de Beatrijsstraat 12 te Den Haag dan wel andere adequate vervangende huisvesting ter beschikking te stellen en de gemeente te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 500.000,- voor het geval na een bepaalde periode nog geen begin zou zijn gemaakt met de bouwwerkzaamheden dan wel dat deze zonder geldige (aanvaardbare) reden langer dan een bepaalde tijd stilliggen.
6. Bij vonnis van 30 juli 2015 heeft de voorzieningenrechter de gemeente niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering jegens De Vloek, de vorderingen in conventie jegens de overige gedaagden toegewezen en de vordering in reconventie afgewezen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter – voor zover in hoger beroep nog van belang – het volgende overwogen. De Vloek bezit geen rechtspersoonlijkheid en is ook geen personenvennootschap zodat zij niet als procespartij kan optreden. Water & Brood is niet verschenen. De maten van Water & Brood, te weten onder meer [appellant 1] en [appellant 2] , zijn alleen gedagvaard in hun hoedanigheid van maat/vennoot. Blijkens hun verklaringen ter zitting zijn zij alleen op persoonlijke titel verschenen. Niet echter valt in te zien wat hun persoonlijk belang is, te minder nu zij niet woonachtig zijn in het pand of aldaar verblijven en zij ook niets over een persoonlijk belang hebben gesteld. Dat zij sympathiseren met De Vloek is onvoldoende. Gesteld noch gebleken is dat [appellant 3] onderdeel uitmaakt van De Vloek. Er is enkel aangevoerd dat hij bewoner is van het pand. Gelet op het feit dat het pand niet bestemd is voor bewoning en de bruikleenovereenkomst bewoning uitsluit, moet er van worden uitgegaan dat [appellant 3] een kraker is. Als zodanig heeft hij het eigendomsrecht van de gemeente geschonden. Voorts dient kraken te worden gekwalificeerd als een misdrijf. Daarmee is de onrechtmatigheid van het kraken door [appellant 3] gegeven. [appellant 3] kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat de herontwikkelingsplannen van de gemeente onvoldoende concreet zijn. Uit de vastgestelde feiten kan niet anders worden geconcludeerd dan dat sprake is van concrete plannen en dat de gemeente vrijwel direct na ontruiming van het pand zal overgaan tot het bouwrijp maken van de kavel waarna de aannemer de bouwactiviteiten zal starten. Mede gelet op de gemotiveerde weerlegging van het verweer door de gemeente kan niet worden aangenomen dat de thans nog aanhangig zijnde bezwaarschriftprocedures tegen de verleende omgevingsvergunning, de – eventuele – noodzaak om separaat een watervergunning aan te vragen ten behoeve van de saneringswerkzaamheden en het naderende stormseizoen daaraan in de weg zullen (kunnen) staan. Voorts is op grond van de processtukken – in het bijzonder het rapport van Regelink Ecologie & Landschap niet aannemelijk dat de nestactiviteiten van de op het terrein gesignaleerde zwarte roodstaart nog zullen worden gestoord door een toewijzend vonnis. Met betrekking tot het beroep van [appellant 3] op artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de gemeente de inbreuk door [appellant 3] op haar eigendomsrecht – in beginsel – niet behoeft te dulden. Daarbij komt dat het ook bij de gebruikers van het pand al geruime tijd bekend is dat de gemeente wil overgaan tot herontwikkeling van het betreffende gebied en dat in de plannen daarvoor geen plaats is voor handhaving van het pand. Er is sprake van zeer concrete plannen en de daadwerkelijke bouwactiviteiten kunnen aanvangen nadat het gebied bouwrijp is gemaakt. Voorts is de gemeente jegens de ontwikkelaar contractueel verplicht het bouwrijp maken zo spoedig mogelijk uit te voeren. Bovendien kan niet worden aangenomen dat het pand geschikt is voor bewoning. In publiekrechtelijke zin heeft het pand ook een andere bestemming. [appellant 3] heeft zijn beroep op het huisrecht en de mate waarin dit zou zijn geschonden, niet, dan wel nauwelijks, nader toegelicht. Alles afwegende moet worden geconcludeerd dat de door de gemeente beoogde ontruiming gerechtvaardigd is.
7. Na het vonnis van de voorzieningenrechter heeft de gemeente aan de gebruikers van het pand een hernieuwd aanbod gedaan tot het in gebruik geven van de alternatieve locatie aan de Beatrijsstraat 12 te Den Haag. 44 personen hebben dat aanbod inmiddels aanvaard. Ter zitting heeft de gemeente verklaard dat het aanbod ook geldt en blijft gelden voor [appellanten] ongeacht de uitkomst van dit hoger beroep. Tevens heeft de gemeente toegezegd dat een proceskostenveroordeling in de onderhavige zaak niet ten uitvoer zal worden gelegd indien [appellanten] vrijwillig het pand zullen verlaten. Tot slot heeft de gemeente toegezegd dat zij tot en met 1 september 2015 niet tot ontruiming van het pand zal overgaan.
8. De derde en zesde grief, die als eerste zullen worden behandeld, zijn gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat er – kort gezegd – sprake is van concrete plannen die direct na ontruiming zullen kunnen worden uitgevoerd zodat niet de verwachting is dat de kavel na ontruiming en sloop lang braak zal liggen. [appellanten] klagen dat de voorzieningenrechter geen overweging heeft gewijd aan hun stelling dat de gemeente geen offertes, tijdsplanningen en huurovereenkomsten heeft aangeleverd. Voorts betogen zij dat er beroep is ingesteld tegen de afwijzing van het bezwaar tegen de verlening van de omgevingsvergunning en dat er een voorlopige voorziening is verzocht. Ten slotte stellen [appellanten] dat voor de sanering een watervergunning is vereist, dat er op het terrein sprake is van nestactiviteiten van een zwarte roodstaart en dat de beschermde plant “klein graskruid” voorkomt. Een en ander kan aan uitvoering van de plannen in de weg staan en het spoedeisend belang ontbreekt daarmee. Zij eisen dat van ontruiming wordt afgezien zo lang gerechtvaardigde vrees bestaat dat de plannen niet kunnen worden uitgevoerd, liever dan dat dit blijkt nadat ontruiming heeft plaatsgevonden. De gemeente is volgens [appellanten] niet gerechtigd de bruikleenovereenkomst van 16 mei 2003 op te zeggen aangezien die volgens de tekst daarvan alleen kan worden opgezegd tegen de tijd dat de planvorming tot uitvoering komt.
9. Naar het oordeel van het hof heeft de gemeente met de stukken die zij heeft overlegd voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van concrete herontwikkelings- en bouwplannen. Zo heeft de gemeente de aanvraag voor de inmiddels verleende omgevingsvergunning overgelegd (prod. 23 eerste aanleg). Uit die aanvraag blijkt dat er sprake is van volledig uitgewerkte bouwplannen. Voorts heeft de gemeente de uitgifteovereenkomst van 14 oktober 2014, de bij die overeenkomst horende allonge van 9 april 2015, de brief van [Bedrijf Y] Bouw van 1 juli 2015 en een brief van het Koninklijk Nederlands Watersport Verbond (KNWV) van 29 juni 2015 overgelegd (prod. 15, 39, 48 resp. 44 eerste aanleg). In de uitgifteovereenkomst en de allonge heeft de gemeente zich jegens de ontwikkelaar verbonden om het terrein spoedig na de ontruiming bouwrijp te maken en heeft de ontwikkelaar zich jegens de gemeente verbonden de bouwplannen te realiseren en is een planning opgenomen. In de brief van [Bedrijf Y] Bouw bevestigt deze aannemer dat met de ontwikkelaar over de bouw overeenstemming is bereikt. In de brief van het KNWV bevestigt het verbond dat zij de huurovereenkomst voor het nieuw te bouwen pand heeft ondertekend. De stelling van [appellanten] dat de gemeente geen offertes, tijdsplanningen en huurovereenkomsten heeft aangeleverd, treft derhalve geen doel. Datzelfde geldt voor de stelling van [appellanten] dat er beroep is ingesteld tegen de afwijzing van het bezwaar tegen de verlening van de omgevingsvergunning en dat er een voorlopige voorziening is verzocht. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van beroepsgronden die slagen en, indien ze slagen, tot gevolg hebben dat het project niet althans niet dan na lange tijd kan worden gerealiseerd. Ook hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat een eventueel ten behoeve van de sanering vereiste watervergunning, de nestactiviteiten van de zwarte roodstaart en het klein graskruid in de weg staan aan een spoedige realisatie van de herontwikkelings- en bouwplannen. Gesteld noch gebleken is dat een eventueel ten behoeve van de sanering vereiste watervergunning niet zou worden verleend. Daarbij komt dat de sanering blijkens de door de gemeente overgelegde brief van Buro S/L van 13 augustus 2015 (prod. 7 bij de memorie van antwoord) zo zal worden uitgevoerd dat geen separate watervergunning is vereist en de reeds verleende watervergunning volstaat. De verontreiniging zal immers worden afgedekt (geïsoleerd) met verhardingsmateriaal/asfalt en beton (nieuwbouw) en voor die activiteiten is reeds een watervergunning verleend. Voorts hebben beide partijen gesteld dat de nestactiviteiten van de zwarte roodstaart inmiddels zijn geëindigd. Tot slot heeft de gemeente toegezegd dat met het eventueel aanwezige klein graskruid zal worden gehandeld in overeenstemming met de Gedragscode Flora- en Faunawet. Voor zover al juist is het standpunt van [appellanten] dat de bruikleenovereenkomst pas kan worden opgezegd tegen de tijd dat de planvorming tot uitvoering komt, is aan die voorwaarde derhalve voldaan. De gemeente is dan ook gerechtigd de bruikleenovereenkomst op te zeggen. De derde en zesde grief falen derhalve.
10. Met de eerste en tweede grief klagen [appellanten] over het oordeel van de voorzieningenrechter dat niet valt in te zien welk persoonlijk belang [appellant 1] en [appellant 2] hebben en dat gesteld noch gebleken is dat [appellant 3] onderdeel uitmaakt van De Vloek. De voorzieningenrechter heeft als gevolg hiervan het door [appellanten] gevoerde verweer niet volledig in de overwegingen betrokken maar het verweer slechts in een zeer beperkt kader beoordeeld, te weten in het kader van de afweging van de belangen van [appellant 3] als kraker tegen die van de gemeente als eigenaar. De consequentie van het slagen van de eerste twee grieven is volgens [appellanten] dat alsnog vol dient te worden getoetst of de nieuwbouwplannen voldoende solide zijn.
11. De eerste en tweede grief falen bij gebrek aan belang. Het hof heeft in rov. 9 het verweer van [appellanten] volledig in de overwegingen betrokken.
12. De vijfde grief betreft de afwijzing van de tweede reconventionele vordering. De voorzieningenrechter heeft volgens [appellanten] ten onrechte deze vordering afgewezen op de grond dat niet aannemelijk is dat na ontruiming van het pand niet snel zal worden overgegaan tot uitvoering van de plannen. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter eraan voorbijgaat dat de door hem voorziene gang van zaken met betrekking tot het perceel reeds in de formulering van de vordering is verdisconteerd zodat diens subjectieve inschatting van het toekomstscenario op geen enkele wijze in de weg staat aan toewijzing van de vordering.
13. De voorzieningenrechter heeft naar het oordeel van het hof de tweede reconventionele vordering terecht afgewezen. Gesteld noch gebleken is dat de gemeente contractueel of anderszins jegens [appellanten] gehouden is tot daadwerkelijke (en spoedige) uitvoering van de bouwplannen. Voor het opleggen van een boete ziet het hof dan ook geen rechtsgrond. Ook de vijfde grief faalt derhalve.
14. De vierde grief betreft de proceskosten en deelt het lot van de overige grieven.
15. Gezien het voorgaande behoeft het beroep van de gemeente op niet-ontvankelijkheid van Water & Brood en De Vloek in hun beroep en in hun reconventionele vordering geen bespreking.
16. Aangezien vóór de geplande ontruiming uitspraak is gedaan in de hoofdzaak, behoeft de voorwaardelijke incidentele vordering tot het treffen van een provisionele voorziening evenmin behandeling.
17. De slotsom is dat de grieven falen en het vonnis zal worden bekrachtigd met veroordeling van [appellanten] in de kosten van de procedure in hoger beroep.