In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verhaalsbijdrage van een man ten laste van de gemeente Rotterdam voor kinderalimentatie. De man was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de verhaalsbijdrage voor de man was vastgesteld op € 780,- per maand, met ingang van 1 december 2013. De man verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de verhaalsbijdrage af te wijzen of te verlagen. De gemeente Rotterdam verzocht het hof om de bestreden beschikking te wijzigen en de bijdrage vast te stellen op € 276,- per maand, met ingang van 1 december 2013.
Het hof heeft vastgesteld dat de man sinds 30 september 2013 geen verhaalsbijdrage heeft voldaan, ondanks herhaalde aanmaningen van de gemeente. De man stelde dat de gemeente onvoldoende had onderbouwd welk deel van de bijstandsuitkering voor verhaal in aanmerking kwam. Het hof oordeelde dat de behoefte van de minderjarige, die € 433,- per maand bedraagt, niet ter discussie stond en dat de gemeente niet meer hoefde te onderbouwen welk deel van de bijstand voor verhaal in aanmerking kwam. De man had een draagkracht van € 276,- per maand, wat leidde tot de conclusie dat de verhaalsbijdrage voor de periode van 1 december 2013 tot 1 januari 2015 op dit bedrag moest worden vastgesteld.
Met de invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015, stelde de man dat de bijstandsverlening voor alleenstaanden was gewijzigd en dat de gemeente niet gerechtigd was om een verhaalsbijdrage te verhalen. Het hof oordeelde echter dat de gemeente ook na deze wijziging kinderalimentatie kon verhalen op de man. Uiteindelijk heeft het hof de verhaalsbijdrage voor de periode vanaf 1 januari 2015 vastgesteld op € 230,- per maand, rekening houdend met de gewijzigde omstandigheden en de draagkracht van de man. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.