ECLI:NL:GHDHA:2015:2571

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2015
Publicatiedatum
23 september 2015
Zaaknummer
1318-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek in een strafzaak tegen een verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 september 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de raadsheren in een strafzaak. De verzoeker, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. T. Arkesteijn, had op 11 september 2015 een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren mr. R.C.A. Duindam (voorzitter), mr. J.H. Wesselink en mr. A.B. Vast, naar aanleiding van een zitting op 10 september 2015. De verzoeker vreesde dat de raadsheren vooringenomenheid jegens hem koesterden, omdat de meervoudige strafraadkamer had besloten om de behandeling van het hoger beroep tegen de verlenging van de gevangenhouding aan te houden om de verzoeker in persoon te horen en de advocaat-generaal schriftelijk te laten reageren.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen. De kamer oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de raadsheren nader onderzoek willen verrichten, geen uitzonderlijke omstandigheid oplevert die een zwaarwegende aanwijzing geeft voor vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen zijn voor het tegendeel.

De advocaat-generaal had zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat de raadsvrouw geen procespartij is. De wrakingskamer oordeelde echter dat de verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en het hof besloot dat de beslissing aan de betrokken partijen zou worden toegezonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 001318-15
Parketnummer hoofdzaak : 09-818564-15
Beslissingsdatum : 22 september 2015
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen:

[verzoeker],

geboren op [datum] te [plaats],
thans gedetineerd in [penitentiaire inrichting],
de verzoeker,
bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. T. Arkesteijn, advocate te Rotterdam.

Het geding

1. In de strafzaak tegen de verzoeker onder genoemd parketnummer heeft op 10 september 2015 een zitting van de meervoudige strafraadkamer plaatsgevonden, alwaar mr. R.C.A. Duindam (voorzitter), mr. J.H. Wesselink en mr. A.B. Vast zitting hadden.
2. Bij faxbericht van 11 september 2015 heeft de raadsvrouw een verzoek tot wraking van genoemde raadsheren gedaan.
3. De raadsheren hebben niet in de wraking berust.
4. De wrakingskamer heeft het verzoek op 18 september 2015 in raadkamer behandeld, waar de raadsman van de verzoeker, mr. R. van den Boogert (waarnemend voor mr. T. Arkesteijn), is gehoord. De advocaat-generaal mr. C.J.M.G. Strack heeft zijn standpunt uiteengezet. De verzoeker zelf is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting van de wrakingskamer verschenen. Evenmin zijn de raadsheren waarvan de wraking is verzocht ter terechtzitting verschenen.

Het wrakingsverzoek

5. Zoals blijkt uit het schriftelijk ingediend verzoek van 11 september 2015 en de daarop ter terechtzitting gegeven mondelinge toelichting is het wrakingsverzoek gebaseerd op - kort gezegd - het volgende. Bij de verzoeker is de objectief gerechtvaardigde vrees ontstaan dat de meervoudige strafraadkamer jegens hem vooringenomenheid koestert.
6. De meervoudige kamer jeugdstrafzaken van de rechtbank Den Haag heeft op 4 augustus 2015 de vordering van de officier van justitie strekkende tot verlenging van de geldigheidsduur van het bevel tot gevangenhouding van de verzoeker behandeld. De verzoeker had schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om in raadkamer te worden gehoord omdat - zo stelt de verzoeker in zijn verzoek tot wraking - er geen transport naar de rechtbank was geregeld. De officier van justitie heeft verlenging van de geldigheidsduur van het bevel tot gevangenhouding van de verzoeker met 60 dagen gevorderd. De meervoudige kamer jeugdstrafzaken heeft, na de verdediging te hebben gehoord, deze vordering toegewezen.
7. De verdediging heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag omdat naar het oordeel van de verdediging de verlenging van de geldigheidsduur van het bevel gevangenhouding onrechtmatig is nu ingevolge artikel 493, vierde lid, Sv juncto artikel 63, vijfde lid, Sv een bevel gevangenhouding de termijn van 30 dagen niet te boven kan gaan indien een verdachte (in de leeftijd van achttien tot drieëntwintig jaar) niet is gehoord in raadkamer.
8. Ter terechtzitting van 10 september 2015 heeft de voorzitter van de meervoudige strafraadkamer van het Gerechtshof Den Haag beslist – na de advocaat-generaal te hebben gehoord en na kort onderling beraad met overige leden van het hof – dat de behandeling van het hoger beroep tegen de verlenging van het bevel gevangenhouding zal worden aangehouden teneinde de verzoeker in persoon over een en ander nader te kunnen horen. Voorts heeft de voorzitter de advocaat-generaal verzocht schriftelijk te reageren op hetgeen door de raadsvrouw – overeenkomstig haar pleitnota en de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting – naar voren is gebracht omtrent de onrechtmatigheid van de bestreden beslissing. Desgevraagd door de raadsvrouw heeft de voorzitter medegedeeld dat het hof ter terechtzitting van 10 september 2015 geen beslissing neemt of heeft genomen over de al dan niet rechtmatigheid van het bestreden bevel.
9. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat het hof door de zaak aan te houden - zonder dit op enigerlei wijze te motiveren - en geen beslissing te nemen over de rechtmatigheid van het bevel verlenging gevangenhouding volstrekt onbegrijpelijk heeft beslist zodat bij de verzoeker de objectieve schijn van partijdigheid is gewekt.

Het standpunt van de raadsheren van wie de wraking is verzocht

10. Bij schriftelijk ingediende reactie van 15 september 2015 heeft mr. R.C.A. Duindam, voorzitter van de meervoudige strafkamer, mede namens mr. J.H. Wesselink en mr. A.B. Vast laten weten dat zij niet in het wrakingsverzoek berusten. Als standpunt hebben zij ingenomen dat - kort gezegd - het hof door al hetgeen door de raadsvrouw bij de behandeling van het appel naar voren is gebracht de noodzaak heeft gevoeld om de verzoeker zelf over een en ander te horen. Voorts wilde het hof nader geïnformeerd worden door het openbaar ministerie. Naast de vragen die er zijn inzake de inhoud van de vordering verlenging gevangenhouding zelf en de juridische aspecten die daaraan kleven, wenste het hof ook meer zicht te krijgen in de feitelijke omstandigheden waaronder de verzoeker afstand heeft getekend van zijn recht om aanwezig te zijn bij de behandeling van de vordering in eerste aanleg. De achterliggende bedoeling van het hof om de zaak hiertoe aan te houden is geen andere dan het streven om op een zorgvuldige wijze tot een goede beslissing te komen, aldus de raadsheren.

Het standpunt van de advocaat-generaal

11. De advocaat-generaal heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hiertoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de raadsvrouw zelf geen procespartij is en uit het wrakingsverzoek van 11 september 2015 niet blijkt dat het verzoek is ingediend door of namens de verzoeker.
12. De advocaat-generaal heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen nu de – volgens de advocaat-generaal begrijpelijke – voorzittersbeslissing om de behandeling aan te houden teneinde de verzoeker nader te horen geen blijkt geeft van enige vooringenomenheid, dan wel een objectief gerechtvaardigde vrees daartoe, van de leden van het hof.

Beoordeling van de ontvankelijkheid

13. De wrakingskamer overweegt dat ingevolge artikel 512 Sv juncto artikel 331, eerste lid, Sv de gemachtigde raadsvrouw van de verdachte bevoegd is een wrakingsverzoek in te dienen.
13. De wrakingskamer is derhalve van oordeel dat de verzoeker ontvankelijk is in zijn wrakingsverzoek.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

15. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter uit hoofde van zijn aanstelling te worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
15. De wrakingskamer stelt voorop, dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen – de verzoeker onwelgevallige – (processuele) beslissingen van de zittingsrechter. Het behoort tot de normale taak van de zittingsrechter om, gaande de procedure, (tussen)beslissingen te nemen. Grond voor wraking bestaat alleen als uit de beslissing, waaronder begrepen de motivering, zwaarwegende aanwijzingen als hiervoor omschreven kunnen worden afgeleid.
15. De wrakingskamer is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de meervoudige strafraadkamer nader onderzoek wil – door de verdachte in persoon te horen en door de advocaat-generaal schriftelijk te laten reageren op hetgeen naar voren is gebracht door de raadsvrouw – alvorens te beslissen op het ingestelde hoger beroep tegen de verlenging van de geldigheidsduur van het bevel gevangenhouding daaronder mede begrepen de rechtmatigheid van dit bevel, geen uitzonderlijke omstandigheid oplevert die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de raadsheren jegens de verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
15. Gelet op het bovenstaande dient op het verzoek tot wraking te worden beslist als hieronder weergegeven.

Beslissing

Het hof:
  • wijsthet verzoek tot wraking
    af;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan de verzoeker, de raadsvrouw van de verzoeker, de genoemde raadsheren en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven op 22 september 2015 door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. J.A. van Kempen en mr. J.W. van Rijkom, in aanwezigheid van de griffier mr. A.D. Verhoeven.