Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
(KG1)
Arrest d.d. 13 oktober 2015
[bedrijf],
hierna te noemen: [appellante],
[bedrijf],
hierna te noemen: [geïntimeerde],
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
“4.1. [appellante] vordert in reconventie –zakelijk weergegeven- het volgende: (…)b) een gebod aan [geïntimeerde] een definitieve eindafrekening inzake het pand aan [appellante] te verstrekken (…) (….), met een dwangsom (…);4.2 ETB stelt daartoe – samengevat – het volgende. (….) [geïntimeerde] dient over te gaan tot het maken van een eindafrekening. (…) Het voorschot aan energiekosten is te hoog in relatie tot het werkelijke verbruik. Over 2011 en 2012 moet ook nog worden afgerekend. (…)6.10. [appellante] heeft belang bij het opmaken van een definitieve eindafrekening door [geïntimeerde], zodat [appellante] duidelijkheid wordt verschaft. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen, met een dwangsom als gevorderd. [geïntimeerde] dient de eindafrekening binnen redelijke termijn op te stellen, die bepaald wordt op 15 dagen na betekening van het vonnis.
Beslissing(…)
“Eindafrekening service- en & Nutskosten Locatie: [adres] te [plaats]Kosten Conform berekenstaat Eindafrekening Servicekosten (…) € 20368,79
“In bovengemelde zaak ontvingen wij heden de door onze cliënte opgemaakte eindafrekening. (..) Bijgaand treft u de eindafrekening eveneens aan. Uw cliënte wordt gecrediteerd voor een bedrag van € 5.301,26 (…)
“In bovengenoemde zaak ontving ik bij uw e-mail van 25 maart 2014 kopie van een door [geïntimeerde] aan cliënte verstrekte afrekening en creditfactuur.(….)Voornoemde afrekening is een afrekening voor het jaar 2013. Cliënte heeft geen afrekening ontvangen over de jaren 2011 en 2012. (…) Namens cliënte verzoek ik om een definitieve eindafrekening van het gehuurde.”
“een voor gerekwireerde bestemde factuur (…), betreffende definitieve eindafrekening 2011 en 2012, inclusief berekendstaat 2011 en 2012.”Blijkens deze factuur bedroeg het totaal door [appellante] te betalen bedrag over deze jaren € 1.993,25.
€ 749,27. Dit bedrag is begin augustus aan [appellante] betaald.
“5.1 gebiedt [appellante] de executie van de dwangsommen op basis van het vonnis dat door de kantonrechter te Dordrecht op 13 maart 2014 is gewezen te staken en gestaakt te houden,5.2 veroordeelt [appellante] om direct na betekening van dit vonnis aan [geïntimeerde] een dwangsom te betalen van € 10.000,= voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 100.000,= is bereikt,”
“4.4 De voorzieningenrechter is met [geïntimeerde] van oordeel dat de veroordeling om een definitieve eindafrekening verstrekken in het dictum van het vonnis van 13 maart 2014 zo moet worden uitgelegd dat [geïntimeerde] daardoor gehouden was binnen 15 dagen na betekening van het vonnis aan [appellante] een deugdelijk gemotiveerde en onderbouwde opstelling te geven van de kosten zoals die volgens haar luiden, maar dat die veroordeling niet meebrengt dat partijen eventuele meningsverschillen daarover ook binnen die 15 dagen opgelost zouden moeten hebben. Van [geïntimeerde] kan, gelet op de omvang van de door haar vervaardigde eindafrekening, niet verlangd worden dat zij in de relatief korte periode van 15 dagen ook het eventuele debat over de verschillende posten in de eindafrekening heeft afgerond. Zij heeft voorts niet in de hand wanneer dit debat zal zijn afgerond.4.5 Een eindafrekening zoals onder 4.4 bedoeld heeft [geïntimeerde] binnen 15 dagen na betekening van het vonnis van 13 maart 2014 aan [appellante] verstrekt.4.6 De conclusie uit het voorgaande is dat [geïntimeerde] naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter tijdig aan het vonnis van 13 maart 2014 heeft voldaan, zodat geen dwangsommen zijn verbeurd. De vordering tot staking van de executie dient derhalve te worden toegewezen.”
Ook [appellante] heeft zich aanvankelijk ook overeenkomstig deze uitleg gedragen. Omstreeks juni/juli 2014 hebben partijen immers nog gecorrespondeerd over de verstrekte eindafrekeningen en hebben er nog besprekingen plaatsgevonden tussen partijen waarbij de onderliggende stukken zijn gecontroleerd en herberekend. Een en ander heeft geleid tot een aanpassing van de berekening sluitend op een bedrag van
€ 749,27. Dit bedrag is begin augustus 2014 door [geïntimeerde] aan [appellante] voldaan. Dit alles is uitvoerig gesteld door [geïntimeerde] en blijkt mede uit de verklaring van de heer Wiekart (van [geïntimeerde]) tijdens de pleitzitting. Deze gang van zaken is door [appellante] niet deugdelijk weersproken, noch ter zitting noch bij de toelichting op haar derde grief (hierin betwist [appellante] de vaststelling van de voorzieningenrechter dat er besprekingen zijn gevoerd in juli 2014), waarbij [appellante] heeft volstaan met een blote ontkenning zonder enige onderbouwing. Sterker nog, [appellante] heeft aan het slot van de toelichting op deze grief erkend dat partijen na 8 april 2014 nog met elkaar in gesprek zijn geweest.
Beoordeling van de grieven 8 en 9
Slotsom
Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter rechtbank Rotterdam van 10 december 2014;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 711,-- aan verschotten en € 2.682,-- aan salaris advocaat.
C.T.C. Welters en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2015 in aanwezigheid van de griffier.