ECLI:NL:GHDHA:2015:2705

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
1 oktober 2015
Zaaknummer
200.166.501/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen ETB Vos en [geïntimeerde] over dwangsommen en beslaglegging

In deze zaak, die door het Gerechtshof Den Haag op 13 oktober 2015 is behandeld, gaat het om een hoger beroep in een executiegeschil tussen de appellante, ETB Vos, en de geïntimeerde. De zaak betreft de vraag of ETB Vos dwangsommen heeft verbeurd op basis van een eerder vonnis van de voorzieningenrechter in een kort geding, waarin werd bevolen om de executie van een bodemvonnis te staken. De achtergrond van het geschil ligt in een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 december 2014, waarin ETB Vos werd opgedragen om de executie van een vonnis van 13 maart 2014 te staken. ETB Vos heeft echter, ondanks deze opdracht, executoriale handelingen verricht, wat leidde tot de vraag of zij de opgelegde dwangsommen had verbeurd.

De procedure begon met een comparitie van partijen op 16 april 2015, gevolgd door pleidooien op 10 september 2015. Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals vastgesteld door de voorzieningenrechter niet ter discussie staan. Het hof concludeert dat ETB Vos het gebod om de executie te staken niet is nagekomen, en dat zij derhalve het maximum aan dwangsommen heeft verbeurd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt ETB Vos in de kosten van het hoger beroep, inclusief de nakosten.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van partijen in executiegeschillen en de noodzaak om de instructies aan deurwaarders zorgvuldig te geven. Het hof oordeelt dat de handelingen van de deurwaarder voor rekening van ETB Vos komen, en dat de stelling dat er sprake was van een automatisme niet kan worden aanvaard. De beslissing van het hof is een belangrijke bevestiging van de rechtszekerheid in executieprocedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.166.501/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/10/467623 / KG ZA 15-19
(KG2)

Arrest d.d. 13 oktober 2015

inzake

PARALLEL GROEP ETB VOS B.V.,gevestigd te Utrecht,appellante,hierna te noemen: ETB Vos,advocaat: mr. E.M. van Zelm te De Bilt,

tegen

[geïntimeerde],gevestigd te Dordrecht,geïntimeerde,

hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.F. Bienfait te Capelle aan den IJssel.

Het geding

Voor de gang van zaken tot 7 april 2015 wordt verwezen naar het tussenarrest van die datum, waarbij een comparitie van partijen is gelast. Deze comparitie is gehouden op 16 april 2015. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Voor de proceshandelingen en de in het geding gebrachte stukken wordt verwezen naar dit proces-verbaal. Vervolgens hebben partijen hun zaak op 10 september 2015 mondeling doen bepleiten door hun advocaten aan de hand van pleitnotities. Gelijktijdig (maar niet gevoegd) is ook gepleit in de hiermee samenhangende zaak die bij het hof bekend is onder zaaknummer 200.165.992/01 (hierna ook: KG1). Van de pleitzitting is in beide zaken één proces-verbaal opgemaakt. Daarna hebben partijen arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Deze zaak betreft een tweede executiegeschil tussen partijen (hierna ook: KG2). In deze zaak zijn partijen verdeeld over de vraag of ETB Vos dwangsommen heeft verbeurd uit kracht van na te melden vonnis van 10 december 2014 (hierna ook: het KG1-vonnis) en of [geïntimeerde] tot executie gerechtigd is. In de kern gaat het hierbij om de vraag of ETB Vos heeft voldaan aan het gebod van de voorzieningenrechter in het KG1-vonnis om de executie van het bodemvonnis van 13 maart 2014 (hierna: het bodemvonnis) te staken en gestaakt te houden.
De door de voorzieningenrechter in het thans bestreden vonnis van 12 februari 2015 (hierna ook: KG2-vonnis) in rechtsoverweging 2 (2.1. tot en met 2.9.) vastgestelde feiten staan niet ter discussie, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan. Kort en zakelijk weergegeven gaat dit geding om het volgende.
(2.1) In het eerste executiegeschil (KG1) heeft de zitting plaatsgevonden op 9 december 2014. Op dat moment had noch de voorzieningenrechter noch [geïntimeerde] weet van het executoriaal beslag op het pand van [geïntimeerde], dat op 8 december 2014 gelegd bleek te zijn nadat de raadsman van ETB Vos opdracht had gegeven aan de deurwaarder om die dag beslag te leggen.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens op 10 december 2014 het KG1-vonnis gewezen, waarbij de vordering van [geïntimeerde] als volgt is toegewezen:
“5.1 gebiedt ETB Vos de executie van de dwangsommen op basis van het vonnis dat door de kantonrechter te Dordrecht op 13 maart 2014 is gewezen te staken en gestaakt te houden,5.2 veroordeelt ETB Vos om direct na betekening van dit vonnis aan [geïntimeerde] een dwangsom te betalen van € 10.000,= voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 100.000,= is bereikt,”(2.2) Bij fax van 10 december 2014 heeft de advocaat van ETB Vos aan haar deurwaarder – voor zover hier van belang – meegedeeld:
“In bovengenoemde kwestie deel ik u mede dat in gevolge een beslissing van de Voorzieningenrechter Rotterdam de executie dient te worden gestaakt.Dit betekent dat eventueel gelegde beslagen in stand blijven, doch vanaf heden geen nieuwe beslagen mogen worden gelegd. (…)”(2.3) In opdracht van [geïntimeerde] is het KG1-vonnis bij exploot van 11 december 2014 aan ETB Vos betekend.
(2.4) Bij exploten van 12 december 2014 is het in opdracht van ETB Vos gelegde executoriaal beslag van 8 december 2014 aan [geïntimeerde] en aan de hypotheekhouder (over)betekend.
(2.5) Op 22 december 2014 is het executoriaal beslag in opdracht van ETB Vos opgeheven.
(2.6) Bij exploot van 13 januari 2015 heeft [geïntimeerde] uit hoofde van het KG1-vonnis ten laste van ETB Vos executoriaal beslag doen leggen onder Heijmans Utiliteit B.V. voor voldoening van € 100.285,64, ter zake van € 100.000 aan verbeurde dwangsommen en executiekosten. Bij dit exploot is aangezegd dat eventuele afdrachten aan de deurwaarder dienen plaats te vinden, die de opbrengst op verzoek van [geïntimeerde] vooralsnog onder zich zal houden ter zekerheid van het onder ETB Vos gelegde conservatoir beslag. Uit hoofde van dit beslag heeft de door [geïntimeerde] met de executie van het vonnis in kort geding van 10 december 2014 (het KG1-vonnis) belaste deurwaarder op 19 januari 2015 een bedrag van € 100.285,64 van Heijmans Utiliteiten B.V. ontvangen en sedertdien onder zich gehouden.
(2.7) ETB Vos heeft zich vervolgens tot de voorzieningenrechter gewend met een vordering strekkende tot een gebod aan [geïntimeerde] om de executie van dwangsommen uit hoofde van het KG1-vonnis te staken en gestaakt te houden, alsmede tot terugbetaling van de reeds geïncasseerde bedragen. Dit heeft geleid tot het thans bestreden KG2-vonnis van 12 februari 2015, waarbij de voorzieningenrechter de vorderingen van ETB Vos heeft afgewezen. De voorzieningenrechter heeft daartoe, zakelijk weergegeven, onder meer als volgt overwogen:
(i) Blijkens het KG1-vonnis mocht ETB Vos geen executiehandelingen meer verrichten.
(ii) Voor de door ETB Vos gegeven beperktere uitleg dat zij geen nieuwe executiehandelingen (zelfstandige daden van executie) meer mocht verrichten, is geen plaats. Noch de voorzieningenrechter noch [geïntimeerde] wisten immers bij de zitting en de uitspraak dat er op 8 december 2014 executoriaal beslag was gelegd. Hen was niet meer bekend dan dat ETB Vos een executoriaal beslag had aangekondigd.
(iii) De betekening op 12 december 2014 van dit executoriaal beslag aan zowel [geïntimeerde] als de hypotheekhouder zijn aan te merken als executiehandelingen.
(iv) Voldoende aannemelijk is dat deze betekeningen aan ETB Vos zijn toe te rekenen. De handelingen van een met de executie belaste deurwaarder komen voor rekening van de executant. De stelling van ETB Vos dat de deurwaarder in een automatisme tot betekening is overgegaan, kan hier niet aan afdoen.
(v) Van ETB Vos had juist ten aanzien van het executoriaal beslag van 8 december 2014 meer mogen worden verwacht dan de enkele mededeling aan de deurwaarder op 10 december 2014 dat eventueel gelegde beslagen in stand blijven.
(vi) Ingevolge artikel 508 Rv juncto artikel 509 Rv ging met de overbetekening aan de hypotheekhouder voor hem een fatale termijn van veertien dagen lopen waarbinnen hij de gelegenheid had de executie van ETB Vos over te nemen. Het verloop van die termijn is eerst geëindigd bij opheffing van het beslag op 22 december 2014.
(vii) Op grond van het vorenstaande is voldoende aannemelijk geworden dat ETB Vos het gebod om de executie van het vonnis van 13 maart 2014 te staken en gestaakt te houden niet is nagekomen en ter zake daarvan het maximum van € 100.000,-
(10 x € 10.000,- per dag) aan dwangsommen heeft verbeurd.
(viii) Haar stelling dat [geïntimeerde] geen in redelijkheid te respecteren belang bij de tenuitvoerlegging van verbeurde dwangsommen heeft kan niet worden gevolgd. Een dwangsom strekt niet tot schadevergoeding maar dient als prikkel tot tijdige nakoming van een rechterlijke beslissing. Bovendien is aannemelijk dat [geïntimeerde] wel enig nadeel heeft ondervonden van de overbetekening van het beslag.
Beoordeling van de grieven 1 tot en met 5 en grief 7
ETB Vos klaagt met deze grieven in de kern over het oordeel van de voorzieningenrechter dat ETB Vos het executieverbod in het KG2-vonnis heeft overtreden en het maximum aan dwangsommen heeft verbeurd. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Het hof oordeelt als volgt. Vast staat dat in opdracht van ETB Vos op 8 december 2014 executoriaal beslag is gelegd op de onroerende zaak van [geïntimeerde] aan de [adres] (hierna: het pand), dat dit beslag blijkens uittreksel uit het Kadaster op 9 december 2014 is ingeschreven (wat nodig is om effect te sorteren) en op 12 december 2014 aan zowel [geïntimeerde] als aan de hypotheekhouder is betekend. Deze betekeningen zijn aan te merken als daden van executie. Het beslag werd hiermee immers vervolgd. Sterker nog, zonder betekening van een afschrift van het proces-verbaal van beslaglegging aan [geïntimeerde] (de geëxecuteerde) binnen 3 dagen na inschrijving zou het beslag nietig zijn (artikel 505, eerste lid Rv). Ook de overbetekening aan de hypotheekhouder vormt onmiskenbaar een executiehandeling nu op grond daarvan de hypotheekhouder het recht kreeg de executie over te nemen (artikel 509, eerste lid Rv). De stelling van ETB Vos dat er sprake was van een ‘automatisme’ van de deurwaarder en dat hij instructie had gegeven om de executie te staken, kan ETB Vos niet baten. Het hof is van oordeel dat de uitdrukkelijke mededeling van ETB Vos aan de deurwaarder op 10 december 2014 (rechtsoverweging 2.2 van dit arrest)
“dat eventueel gelegde beslagen in stand blijven (…)”door de deurwaarder redelijkerwijs opgevat moest en kon worden als een instructie tot betekening van een afschrift van het proces-verbaal van beslaglegging van 8 december 2014. Anders zou het beslag immers op grond van artikel 505, eerste lid Rv automatisch door nietigheid worden getroffen drie dagen na inschrijving van het proces-verbaal van inbeslagneming in het Kadaster. Het komt voor rekening en risico van ETB Vos wanneer zij in het licht van de wettelijke beslagregeling nalaat de deurwaarder van deugdelijke instructies omtrent het beslag te voorzien en/of om zich te vergewissen of er beslag is gelegd, dan wel voortgezet.
Uit het voorgaande vloeit voort dat ETB Vos het executieverbod heeft geschonden, zodat zij reeds hierom vanaf 12 december tot en met 22 december 2014 dwangsommen heeft verbeurd. Verdere bespreking van deze grieven kan achterwege blijven.
Beoordeling van grief 6
Deze grief bevat als klacht dat de tenuitvoerlegging van het KG1-vonnis prematuur is, omdat ETB Vos hoger beroep heeft ingesteld, zowel tegen dit vonnis als tegen het bodemvonnis. Deze grief faalt, nu deze vonnissen uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard en executie daarvan is toegestaan. Overigens verdient opmerking dat bij uitspraak van heden het vonnis in KG1 is bekrachtigd.
Beoordeling van de grieven 8 en 9
Grief 8 bevat een klacht over het oordeel van de voorzieningenrechter dat [geïntimeerde] enig nadeel heeft ondervonden van het overbetekenen van het beslag aan de hypotheekhouder, een en ander zoals in rechtsoverweging 2.7(viii) van dit arrest weergegeven. Ook deze grief wordt verworpen, en wel op gronden zoals weergegeven in het bestreden vonnis in rechtsoverwegingen 4.7, 4.8 en 4.9., die het hof overneemt. Hetgeen ETB Vos als toelichting op deze grief heeft aangevoerd is ontoereikend in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen.
Grief 9 mist zelfstandige betekenis en faalt eveneens.
Slotsom
Nu de grieven falen, althans verder niet relevant zijn, zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. ETB Vos zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Hieronder zijn begrepen de (nog te maken) nakosten (waarvoor onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft – ECLI:NL:HR: 2010: BL1116). Ingevolge artikel 237, derde lid Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 12 februari 2015;
  • veroordeelt ETB Vos in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 711,-- aan verschotten en € 3.576,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, T.G. Lautenbach en
C.T.C. Welters en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2015 in aanwezigheid van de griffier.